reus en wijf met broer en broer's wijf, de broers in wit lijnwaden hemde en de broer's wijven in samooizen zondagschorte. Hun oogen branden bij 't opsmijten van de kaarten en hun tonge sloeg kadul achter 't eerste maatje genever.
Hier was 't dat pastor Verscheurke ons vermaande omdat wij een rape geroofd hadden van Miel Brandels' loofstik. Hier, op den Oostkouter en aan de Leerze, kwamen ze bollen tot een stuk in de nacht.
Bij Miel Brandels gingen wij om keernemelk in de groote keuken waar de kerselaren trog aan den nagel hing en boven de dresse stonden de gekleurde glazen bollen die Miel gewonnen had op de kermis van 't Sprietje aan 't schietkraam. Geen meubels anders dan een lage tafel en een paar stoelen, de muur gewitseld, en langs den oostkant twee smalle vensters waardoor de zonne brak en stralen over tafel goot en ze overstroomde van 't zuiverste goud.
En 's avonds als we van schole kwamen kraaide een laten hane van boer Volckaert d'ure. En we liepen naar huis om t' hooren vertellen hoe 't Abel Vogelaere en Kamiel Haeck gesteld hadden in de laatste baankoers.
Miel Branders die lang met zijn moeder alleene gewoond had, was een gesloten vent. Maar uren kon hij vertellen over zijn vissersaas, over 't verschil in 't zetten van de pooten van hazen en keuns, en 't stroppen stellen aan Bruno Van Rentergem's radijszaad, en over 't vetten van den toebak en om 't bestrooien met lijnzaad en houtassche om der wille van 't goed vunzen. Hij vertelde traag en langdradig en ongerijmd, maar 't was altijd praat over dingen die bestaan en over ware gebeurtenissen. Van Miel leerden wij de vogels kennen en hoe de lijster slaat van ‘rief-dief-dief, de kersendief van Zulte’ en de merelaar swatelt van ‘kletse-degaai, wild'e niet eten laat het staan’ en de vinkeman klettert van ‘suskewiet’.
Nu gaan wij langs de Kattebeke, langs den elskant waar de katjes in d'elsten hangen en de hazelaars dichtstruikte staan, d'hazelaars die ze opkochten om schietpoer van te maken in den Oostenrijkschen tijd, zei Miel Brandels, pensejager, scherpschutter en geleerde man.
Daar naderen wij de Leie. De achtkanten staan in stilte overpeinzing op Westaarde en over de Leie, naar 't land van Grammene toe, tot verder op, waar 't Leiedal ingedamd wordt door 't Hooge van Aersle.
Hier op de Leiehoek te Petegem gingen de koeien van Zeun