Biekorf. Jaargang 51
(1950)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 155]
| |
Gezelle en het Vlaamse volksvertelselVAN de eerste jaargang af verschijnen in Rond den Heerd (R.D.H.) Vlaamse volksvertelsels. Een drietal beste opnamen o.a. komen van Gezelle: Mette Moeie, Pietje op den Pereboom en Waan van Wantje Wekkers. Ze werden in 1920 door M. De Meyer in het bundeltje ‘Vlaamsche Volksvertelsels, opgeteekend door Guido Gezelle...’Ga naar voetnoot(1) uitgegeven. In dit boekje worden ook aan Biekorf twee vertelsels van Gezelle ontleend: Van 't manneken dat moest hout gaan rapen en Van een tooveringe.Ga naar voetnoot(2) Het ware roekeloos te beweren, dat alles door Gezelle zélf uit de volksmond werd opgetekend. Uit zijn nagelaten papieren, die thans in het Museum berusten, blijkt, dat hij reeds vóór de stichting van R.D.H. volksvertelsels en al wat daarbij met de ‘volksdichtveerdigheid’ in betrekking stond, door vrienden en leerlingen liet optekenen. Veel van de hem toegestuurde gegevens heeft hij voor R.D.H., De Bo's Idioticon, Loquela, Duikalmanak en Biekorf gebruikt. In het Museumarchief hebben we de oorspronkelijke hss. van de hierboven vermelde Biekorlbijdragen teruggevonden. Aldus is het mogelijk beide gegevens, zo van inzender als van uitgever, te vergelijken en de handelwijze van Gezelle, als bewerker van volkskundige documenten, aan de bron te onderzoeken.
Het hs. van ‘'t Manneken’ is een schrijfboekblaadje, inderhaast met potlood beschreven. Op de achterzijde | |
[pagina 156]
| |
staan twee kinderrijmpjes van dezelfde hand.Ga naar voetnoot(1) Van wie of van waar het afkomstig is, weten we niet. Het medegedeelde stukje is een ophopend vertelsel (cumulative story), en zo is het begrijpelijk, dat de herhalingsgedeelten door de opnemer slechts eenmaal worden opgenomen en verder met een ‘enz.’ worden aangeduid. Dit hs. heeft Gezelle gebruikt voor Biekorf en woordelijk opgenomen, het vertelseleinde uitgezonderd. Het hs. eindigt op ‘.... en 't manneke liep en loopt misschien nog.’ In Biekorf is het einde: ‘.... en 't manneke liep zeere naar huis. En 't viel over ne glazenen trog; en, hadde 't niet zeere weêr opgestaan, het lag er waarschijnelijk nog.’ Dit is een algemeen geldend vertelseinde in West-VlaanderenGa naar voetnoot(2), en Gezelle zal 't welluidender en passender hebben bevonden dan het eenvoudig hs motief. Dit eerste onderzoek bewijst in ieder geval dat Gezelle, ‘zo getrouw mogelijk’ de tekst van de oorspronkelijke opname heeft gevolgd.
Het tweede hs. is een brief gedateerd van 9 Juli 1863 ‘om 11 uur 's morgens’, verzonden uit het College van Tielt door H. Verstraete en gericht aan een zekere ‘Lieve Emilius.’ Uit dit schrijven blijkt, dat Emilius een verzoek had gericht tot H. Verstraete waarschijnlijk in verband met het optekenen van volksverdichtsels. In de brief, die twee sagen bevat, komt ook een merkwaardige beschrijving van de zoon van James Weale, hier even het aanhalen waard: ‘.. Met Wheale gaat het goed: zijn vader heeft hier geweest in d'andere weke: die donder kan meer eten dan een dijkendelver: 10 schellen vleesch op eenen maeltijd komen bij hem niet te passe: en pertank hij zal nooit van ze leven over zijn vaders schoere kunnen kijken. 'k En peizet toch niet...’ | |
[pagina 157]
| |
De sage, die ons bijzonder aanbelangt, komt als tweede en het laatst medegedeelde in de brief. We kunnen niet gissen wanneer die brief bij Gezelle is terechtgekomen, mogelijks kort na het verzenden, mogelijks later, zeer waarschijnlijk heel spoedig, als men aanneemt dat hij gericht was tot een leerling of vriend van Gezelle, aan wie dergelijke mededelingen waren gevraagd. Toch was er een grote tijdspanne tussen ontvangst (1863-4) en de uitgave ervan in Biekorf (1892). Ter vergelijking volgen hier de beide teksten: eerst de onuitgegeven optekening zoals ze voorkomt in de brief, vervolgens de bewerking ervan door Gezelle in Biekorf uitgegeven. | |
Ingezonden tekst.Iets dat voorgevallen is in de stad Gent. | |
Bewerking van Gezelle.Zoo was er te Gent, hoorde ik vertellen, op zekeren avond eene vrouwe die wilde koeken bakken: 't was onze lieve Vrouwe schudt-de-panne trouwens, en op dien dag, of op den avond van dien dag, en is er, in geheel Vlanderen, geen wuveke zoo arm,
of het makt ze panneke warm.
| |
[pagina 158]
| |
Zoo, die vrouwe moeste, na die oude en eerbiedweerdige geplogentheid, koeken bakken. | |
[pagina 159]
| |
van die katte, in dat huis gekropen, en die 't koekijzer op heuren nekke gekregen hadde! In dezelfde brief komt als tweede mededeling de sage van ‘Kale (sic) met den ingsele’ gelocaliseerd tussen Wakken en Tielt, waarin sprake over een kwaadstichtende waterduivel, die naar de Rode Zee wordt verwenst. R.D.H. neemt in 1874 een gedicht op ‘Kalle met den hengsele’ door Jan Maes ingezonden.Ga naar voetnoot(1) Het is een verwaterde en onbetrouwbare | |
[pagina 160]
| |
verwerking van een algemeen bekend verdichtsel in het Tieltse. We willen er slechts op wijzen, omdat Gezelle, die toen reeds het hs. in zijn bezit moet hebben gehad, dit niet aan R.D.H. mededeelt! Vergetelheid? Bekommernis om andere bezigheden, als de geschiedenis van de Armkamer te Kortrijk en zijn Pelgrimboekje van Deerlijk? Gemis aan belangstelling voor medewerking aan R.D.H.. die volledig door A. Duclos wordt beheerd? Mogelijk, ook al is de briefwisseling tussen Duclos en Gezelle in die jaren vrij druk.Ga naar voetnoot(1) In ieder geval, Kalle uit Gezelle's hs. wacht nog steeds op uitgave, en vindt later misschien wel een plaatsje in Biekorf. H. Stalpaert |
|