Biekorf. Jaargang 51
(1950)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |
Van de wieg tot het graf. - IX.
| |
[pagina 149]
| |
Als de molenaar of iemand uit zijn gebuurte overleden was, werd de molen ‘op zijn beste, lijk op een hoogdag’ overhoek gezet.
Bij sterfgeval wordt er niet gewerkt, noch op het hof, noch op het land, en de beesten blijven op stal. Seffens gaan ze getweên - een gebuur is de tweede getuige - naar het dorp om de overledene ‘over te geven’. Er wordt overeengekomen met de koster of de pastoor voor de begrafenisdienst, want seffens zal ‘d'endeklokke’ aan heel de parochie en daarrond kenbaar maken dat er iemand overleden is en met welke dienst hij zai begraven worden. Gewoonlijk werden er voor een hoogste dienst drie ‘doo'pozen’ daags geluid, telkens van een uur, 's morgens (van 5 tot 6 uur 's zomers, van 6 tot 7 's winters), 's noens en 's avonds. Voor een middelbare dienst waren het pozen van drie kwartier; een lagere dienst had maar twee pozen van een half uur. Het aantal klokken en de manier van luiden was ook van tel bij het aankondigen van een dienst, en dat verschilde van parochie tot parochie. Te St. Kruis, met het kerkhof in het zicht van de Brugse stadspoort, was het nog veel ingewikkelder met dat klokgeluid, hoewel er toen maar één klok was. Het kerkhof diende immers van oudsher als begraafplaats van voorname Brugse poortersGa naar voetnoot(1). Voor zulke werd een ‘stadsdienst’ gedaan voorafgegaan door een ‘zinking’; somtijds werden dienst en zinking terzelfdertijd gedaan, dan was het lijk in de kerk | |
[pagina 150]
| |
aanwezig. Ook deze diensten hadden een bepaald aantal ‘pozen’. Het minste kreeg de begrafenis ‘uit de schale’ of ‘van den armen’ (van den ‘Disch’ of van St. Vincentius): dat was juist geteld 150 trekken. Als er te Brugge voor een grote dienst geluid werd, zei men - zoals ook te St. Kruis -: ‘ze wenen’.Ga naar voetnoot(1) Dat luiden ‘over dood’ werd heel stil en devoot ingezet en besloten met driemaal drie klopjes; de mensen staakten een ogenblik het werk, baden een weesgegroetje en keken op d'horloge om te weten welke ‘dienst’ het was. In 't sterfhuis kwam iedereen seffens binnen en ze baden te zamen - familieleden en dienstvolk - de akten en het kruisgebed voor hun overledene. Elke parochie verstond bovendien haar eigen klokketaal. De kinderen zongen dat maar luidop: Te St. Kruis en Assebroek: Te Sijsele klonkt het: Te Moerkerke is het iets heel anders: Bieng boeng bang
in ons land
| |
[pagina 151]
| |
ligt er een geus
op zijn neus
diep in 't zand.
Te Middelburg (Vl.) klinkt liet eerder wat grof: Bieng boeng bang
Frits voert str....
Middelburg rond
met zijn karre en zijnen hond.
Te Aarsele en te Kanegem zingen ze: Bieng boeng bang
Mietje is dood
Kleen of groot,
arm of rijk,
't is mij algelijk.
Te Beitem onder Rumbeke: Bieng boeng bang
Sarel is dood.
Waar ligt hij?
In de koestal,
wat doet hij daar?
Zeven koetjes slaan.
In het nabij gelegen Oekene: Bieng boeng bang
de boeren eten pap,
de steemans eten soepe
met een zeeverlap.
Te Rumbeke klinkt het algemener: Bieng boeng bang
De klokken luiden over eerde
Over een dooden man.
Rijke man te peerde,
arme man te voete,
danke Jezus zoete.Ga naar voetnoot(1)
Dit laatste klokkerijmpje is goed bekend; zelfs in Frans-Vlaanderen schijnt het nog niet helemaal vergeten te zijn. Te Marke bij Kortrijk is alleen de inzet anders: ‘Bieng bang boeng, 't klokske luidt van Bellegem....’ De kinderen van deze gemeente kennen echter nog een ander rijmpje: Bieng boeng bang
Wie is er dood?
Treze Kalissiebrood.
| |
[pagina 152]
| |
Waar gaan wij ze begraven?
in Sente Pieters kaven.
Waar gaan we den uitveert doen?
Morgen seffens na de noenGa naar voetnoot(1)
Wat gaan wij eten?
Versche erreweten.
Wat gaan wij drinken?
Melk die gaat stinken.
Wat gaan wij deelen?
Stikken van pateelen.
De Gistelse kinderen kenden ook een spotrijm: Bieng boeng beiaard
de klokjes luiden van leiaard.
Wie is er vandage dood?
Sinte Pieters manneje,
hij heeft noch pot noch panneje.
- Waar gaat hij t' avond slapen?
- In de lakens.
- De lakens zijn gewasschen.
- In de plasschen.
- De plasschen zijn te nat.
- In het zand.
- 't Zand is te vuil.
- Ga bij den uil.
- Den uil is te kwaad.
- Ga naar de vaart
- De vaart is te groot.
- Kruipt in moeders schoot.
- Moeders schoot is te nauwe.
- Gaat om vaders hemdemouwe.
Te Winkel Sint-Elooi klinkt het korter: Bieng bang boeng
't is weeral iemand dood,
we gaan ze begraven
in Sente Pieters kaven.
Te Zulte rijmt het nog anders: Bieng boeng bang
't luidt te Sinte Baafs
drie leegaards.
Wie zijn ze?
Pietje pasters, Pietje kosters en Pietje Scherpetand. | |
[pagina 153]
| |
Dadizele heeft weeral een grovere klank: Bieng boeng bang
Deizei ommegang
Ei keikop,
hondestr.... stinkt,
kattestr.... stinkt nog-veel-meer.
Te Ruiselede zegt de klok heel zakelijk, voor een hoge dienst: ‘de winkel draait, de winkel draait’; voor een lage dienst; ‘een dikken, drie kluiten - een dikken, drie kluiten’. Hard is de klokketaal van Zwevezele: Bieng boeng bang
kool hem brandt
breng maar geld
ondank toe.
We hoorden het zelfs met bijzondere harde klank zingen: Bieng boeng bang
stikken van vijf frank
altijd geld
met geweld
nooit genoeg
ondank toe (var. arremoe).
Door het aanhoudend klokgelui voor een hooge dienst wist iedereen dat er een stuiver te verdienen was in de kerk. Vooral aan de koster lieten ze dat verstaan: ‘Gij ligt weeral met uw duimen in 't vet’. Van de ‘andere’ zei men dat liever met dat oud volksrijm, als ze 't niet hoorden: ‘Koster, paster, docteur en apotheker
zijn vier gezworen vrienden, dat is zeker,
want binst dat z'allen leven van ons brood,
lezen er twee om ziek en twee om dood.’
Voor elke staat en stand en voor elke gemoedstemming is er een manier om te zeggen dat iemand het tijdelijke met het eeuwige verwisseld heeft. Hij heeft den Here voldaan. Hij is bij ons Here. Hij is de wereld gepasseerd. Hij is gelukkig dat hij zalig gestorven is (gezegd door iemand die zelf veel in 't leven tegenkomt). Nog een die weet hoe 't ginder is. Hij weet meer of wijlder, wij moeten 't nog afwachten. (Hierop hoort men soms het wederwoord: Hoe slecht dat het hier is, 'k ben nog altijd liever den blijver.) Hi] is 't ook gaan zeggen. | |
[pagina 154]
| |
Van een jong mensch: Een kort leven is een korte rekening. Van een leven waarop er nog al iets te zeggen viel: Is hij niet zalig, hij is uit de voeten. Hij zal een oordeel Gods hebben. Hij zal een rekening hebben. (Seffens zal er hier iemand de verdediging nemen: Ja maar, daar is altijd een tegenrekening.) Onverschillig weg zeggen ze: Hij heeft zijn been uitgestoken. Hij ligt met zijn pekkels omhoge. Hij is jouw.Ga naar voetnoot(1) Hij is naar Pittem. Hij is uilen gaan vangen, - mollen gaan roven. Hij is naar 't piereland.Ga naar voetnoot(2) Hij is naar 't land van Lowietje (Beernem). Hij heeft zijn pijpe weggesmeten. Hij heeft zijn lepel weggeleid. Met ‘draaien’ en ‘keren’: Hij heeft zijn touwe (zijn bek, zijn karre) gedraaid. Hij heeft zijn mage (in 't Poperingse: zijn ijzers) gekeerd. Van een bejaard mens: Hij heeft zijn tijd gehad.Ga naar voetnoot(3) Hij is in de wiege niet versmacht. Hij is dood van de korten asem. Hij is dood van geven (gezegd van een gierigaard.) Kort en hard hoort men ook: Hij is er van deure. Hij is gaan hoepelen. Hij heeft het laten zitten (laten liggen.) Nog een die ze op 't konvooi gaan leggen (Stalhille). Te Brugge hoort men soms cynisch van oude lieden: Nog een voor 't Rapestik (nieuw kerkhof te Steenbrugge.) Ruwer nog klinkt het: Hij is er geweest. Hij ligt op zijn reeuwstrooi.Ga naar voetnoot(4) En ook nog andere te ruw en te onbarmhartig om hier te melden. M. Cafmeyer |
|