Al met eens, ze trommelen, ze blazen. De kanons beginnen te bulderen. Ze schieten van trek je nek in. We moeten ons neerleggen, maar de loopgrachten 'n bestonden nog niet. Elk zoekt zijn gat. Duizende kogels boven ons hoofd. Zoeken en scharrelen in voren en dijken.
Onze kapitein staat met zijn verrekijker te loeren in de verte. De grenadiers komen voorbij, die lange loeders, en stappen naast ons dweers deur de schonen toebak. Al vermoost, al plat.
Maar dat schieten verdappert. En de kanons komen vooruit, en ze schieten van d'onze, boven onze kop. De trommels beginnen weer te roefelen, en wat zien we? Ginder in de verte een charge van de lansiers.
Onze kapitein schiet in de lucht met zijn pistole en roept: ‘Feu!’ ‘En avant!’ en wij de vijand in!
't Begon te roken en te dampen, en wij van onze kant, schieten met onz' loze kogels, dat 't rook naar poer en stof en zweet. Een helle.
Dat heeft zo zeker een half ure geduurd, misschien een ure, de grote slag, en sissen en schuifelen boven ons hoofd en roepen en tieren en wegduiken in de grachten voor d'andere die kwamen aangestormd en voortliepen, ingesloten, omsingeld, overmand van de veelte.
En al met eens, blazen langgerekt herblazen, 't peerdevolk komt aan met de banieren, de kanoniers trekken de stukken achteruit en beginnen te vluchten 't Frans gat in.
't Was gedaan. Dat was de grote slag van Paskendale.
En ze riepen al seffens soepe, en een letje nadien ‘Is mijne peere genen schonen officier?’: eten voor de grote bazen en voor 't peerdevolk, een heel anderen blaas als den onzen.
'k Moet er nog mee lachen. De officieren waren ze brave! Anders in de kazerne zot en bot, en hoevele konden er Vlaams? Zot en bot en allemaal een beetje de slag van den molen, maar je moet dat die mensen vergeven. Ze zijn zot gestudeerd en ze lopen lijk altijd met een brokke van de moere in de kop.
'k Wete 't wel, mijn zoons hebben aan den IJzer gevochten, vier jaar in de moze, maar de slag van Paskendale 'n was geen klein bier. 'k Heb het in de jongde zovele verteld en 't is misschien daarmee dat ze zo goed gevochten hebben. Ze wegen van d'eretekens en de Zondag, ze dragen een henneleertje van zeven of acht striepen.