‘Ontfangen van De Navigheer 43 fransche kronen over aan hem verkogt te hebben by commande van die der prochie van Kemmel, een groote schilderije verbeeldende de Epiphanie: 140. 9. 4 gulden br. ct.’
Deze schilderij van Jordaens bevond zich vroeger in het hoogkoor van de kerk, later in de Pastoorskapel. De verkoping bracht ze in de parochiekerk te Kemmel, waar ze heden nog is.
Nog in 1810 wordt een kleine schilderij verkocht aan pastoor Verhaeghe van Wijtschate tegen een goede 19 gulden br. ct.
Naast de schilderijen zien we nog ander kunstwerk uit onze kerk weggaan:
in Aug. 1805 ‘een houten beeldeke van een Ecce Homo, voortkomende van den autaer der Bakkers’, verkocht aan een onbekend persoon;
in Februari 1807, zes stukken oud zilverwerk voor een waarde van 201 gulden br. ct.; in 1810 wordt aan de administratie der Burgerlijke Godshuizen van leper een kleine zilveren kelk afgestaan tegen een goede 35 gulden;
in 1808 wordt een partij oude kazuifels verhandeld: koper is de pastoor van Bikschote tegen een kleine 10 gulden.
In Maart 1813 gaan een andere partij paramenten weg: het gaat hier over het heerlijk stel ‘ornamenten’ verkocht aan de kerk van Oostvleteren, die thans nog bestaan.
Uit de rekeningen stelt men vast dat de Voorzitter van de kerkfabriek zelf nu en dan aankopen heeft gedaan. In 1824 zal een ander kerkmeester, de heer Walwein, een niet al te gelukkige rol spelen bij de verhandeling van Van Eyck's schilderij, de Maagd Maria van Ieper: het stuk koopt hij af aan een verheler om het verder te verkopen aan een antiquair.
Van 1805 af treft men in de rekening weer ontvangsten aan van begrafenissen; het zuivelrecht (vastenblok) is weer in voege, verders het pelderrecht waarvan de helft naar de koster gaat.
De inkomsten werden ten dele aangewend tot her-