| |
Mengelmaren
De familie Jonckheere
Vroeger hoorden wij alhier (1949, blz. 213) aankondigen dat E.H.C. Denorme, onderpastoor van Beveren-Roeselare, gegevens verzamelde voor het opmaken van de stamboom der familie Jonckheere. Deze gaat terug tot Passchier of Paschasius de Jonckheer (begin l6e eeuw), en was steeds te Beveren gevestigd, uitgenomen voor de periode van 1700-1750, toen Gits de woonplaats was.
Thans is dit werk - een prachtige uitgave - verschenen
| |
| |
(Langemark, Vonksteen, 1950; 148 blz.). Vooraan geeft Schr. twee familiewapens, door een familie Jonckheere gevoerd, zonder zich te willen uitspreken of een van beide ooit door onze familie gevoerd werden. Daarop volgt de eigenlijke stamboom der Jonckheere's (vanaf 1700 wordt de familienaam de Jonckheere meestal Jonckheere gespeld). Bewonderenswaardig is de duidelijkheid, waarmee Schr. een familieboom in een gewoon boekformaat heeft weten onder te brengen. Verder geeft hij nog twee vrouwelijke takken der familie Jonckheere, de tak der Van Coillie's (blz 75-100) en tak der Roelens (blz. 76-116), die voor een groot deel ook te Gits en te Beveren hebben gewoond. Spijtig zijn de gegevens hier en daar onvolledig, en zijn ook onjuistheden ingeslopen, waar het gaat over sommige levenden van de stam... die daar zelf de schuld van zijn. Verder geeft Schr. een overzichtelijke inhoudstafel van de personen die in de familieboom voorkomen, alsook de adreslijst van de nog levende familieleden. Hier ware o.i. een alfabetische inhoudstafel en voornamelijk een alfabetische adreslijst pratischer geweest.
Deze stamboom is, alles samengenomen, een model van bewerking en uitgave: liefhebbers van Vlaamse familiekunde zullen het werk niet willen missen.
R.v.O.
| |
Volksalmanak van Heist op-de-Berg
't Zwaantje, volksalmanak voor het land van Heist (op-de-Berg), 1950. Uitgegeven door de Heistse Heemkring: Die Zwane, 128 blz. met vier buitentekstplaten en een uitslaande kaart. Prijs 25 fr. Onder redactie van Dr. Jozef Weyns.
Speciaal gemaakt door en voor ‘die’ van het oude land en vrijheid van Heist (op-de-Berg), steekt deze even leuke als leerzame almanak overvol kostelijke dingen voor alwie zich aan folklore interesseert.
Alleen de zakelijke opsomming van enkele der bijdragen zal volstaan om zulks te bewijzen: Wat de wegen van ons Heistse heem ons veropenbaren: de Neetrivier. Bijdrage tot de studie der kermissen in het land van Heist. De boerenzwaluw (met volksspreuken en bijgeloof). Het hemd van Maria Snaphaes of eigenaardige offergaven in Putte in de 16e eeuw. Iets over het ontstaan van de heuvels van Heist en Beerzel. Heistse heemdracht: van kappen en koven en kelen (met twee prachtige illustraties). Een vleesetende plant in onze streek: de zonnedauw. Wat aten onze voorouders ten tijde van Keizer Karel? Heemkundige en toeristische merkwaardigheden uit
| |
| |
Heist en omgeving (met een aanschouwelijke graphische kaart en twee foto's van streekeigen hoeven).
Mts. Van coppenolle
| |
Een Vondelingnaam te Veurne in 1576.
Adriaen Reube, stadsknecht van Veurne, bracht op 28 Aug 1576 - een Zondag - naar het schepenhuis een kind van enkele weken oud, van het mannelijk geslacht, door hem gevonden te Pollinkhove bij de St. Machuutskapel.
Door Burgemeester en Cuerheers van Veurne werd het kind uitbesteed bij Tannekin Tytte, die tot in 1594 een toelage kreeg voor het onderhoud van de vondeling. De jongen ontving de doopnaam Gillis en werd in de rekeningen ingeschreven onder de naam Van de Capelle (naar de vindplaats); soms heet hij ook Gillis Tytte.
In 1606 verschijnt onze vondeling als Gillis van der Gucht: van een zekere heer van der Gucht had hij dan, bij testament, goederen ontvangen gelegen te Alveringem, waar hij met Adela Schynkele gehuwd was. In 1631 is Gillis van der Gucht hoofdman van de St. Sebastiaansgilde te Alveringem, waar hij overleed in 1648. Hij had twee zonen: de ene werd prior van Eversam in 1630, de andere huwde met een Jo van Parys van Wylder bij S. Winnoksbergen. Volgens E. Van den Bussche (La Flandre xii, 1881, blz. 209 volg.) droegen de afstammelingen in de vorige eeuw de verfranste naam Du Hamel.
- Over Vondelingnamen vgl. Biekorf 1946, blz. 248.
E.N.
| |
Loting. - Vgl. hierboven blz. 46.
De loters van Zulte zongen 't zelfde lied als te Tielt, maar de tweede regel luidt anders:
Veel liever, veel liever, drie jaar soldaat
dan te leven, met een teve, in den huwelijken staat.
En het ‘Aux Armes’ werd verwrongen tot ‘hoe zouden wij?’ de Vlaamse verklanking van 't onverstaanbaar ‘aux armes,.
Een gangbaar lied op de lotingsdag in de Leiestreke was:
En dat mijn moeder dat moest we-eten,
dat ik al vrije van mijn zestien jaar,
ze zou mij in een klooster ste-eken,
al tot mijn één en twintig jaar!
De kortgestuikten die er ingeloot waren, voelden zich voor bestemd voor 't voetvolk en zongen:
En al wie nog zal spotten
met den koning zijn piotten
zal den bak ingaan, (bis)
| |
| |
Bij 't voorbereiden van de wet de Broqueville op de algemene dienstverplichting, zongen de laatste loters in de laatste lotingen:
Alleman soldaat, soldaat;
de scheeven en de krommen,
laat alles binnen kommen!
en Vital ‘Bakkerdries’, een brave kleermaker met een kort been, stond op de trappen van 't stadhuis al zwaaiend met zijn papieren rozen op zijn kruk en al zingend:
Vivan de dië die niet 'n deugen!’
Maar wie kent er nog het lotelingslied van:
En hij stak zijn hand al in dat trommeltje,?
dat door de lieven van de loters werd gezongen?
| |
De petietjes
- 'k Moete vertrekken te negenen en oneffen, en 'k moet mij nog scheren.
- Kom mee; we gaan ons laten scheren onderwege, zegt mijne man.
- 'k Scheer me liever zelve...
- Ik 'n hebbe 't nooit geleerd om der wille van de hulten en de bulten op mijn aanzichte; 't was te lastig.
En hij begon van de pokken.
De ‘petietjes’ dat waren te Meenen de kleine pokken, de gevaarlijkste, waarvan een Meenenaar die mij daaraf sprak, geschonden was.
De pokdalige Meenenaar is nu zeventig jaar oud en hij haalde de laatste vlage van de pokken aan tot Meenen, na den kouden winter van 1891. De ziekte begon te woekeren in 't voorjaar van '92 en in korten tijd lagen kinderen en grote mensen van deure tot deure effen dikke met de pokken. ‘Z'hadden meestal de petietjes, dat zijn blaasjes de grootte van een speldekop, maar d'andere pokken waren de grootte van een erwete. De petietjes maken diepe putten, maar de gewone pokken deden heel 't aanzichte verstroppen door de grootte van de blazen. Daar waren ook zwarte pokken, maar die 'n zijn zoo gevaarlijk niet. De kinders lagen een weke lang met hoge koortsen tot de blaasjes opkwamen, blaasjes gelijk een kleine brandblaze, en begonnen te etteren. Van zoo zaan den etter weg was en 't zeer begon te reuven, lieten d'ouders hun kinderen buiten lopen. De reuven schilferden af en daaronder lagen de pokkepitten. Al dat gedekt was tot na de genezinge n wierd niet geschonden. G'hebt per exempel mijn lichaam,
| |
| |
dat stond vol met blaasjes. Mijn aanzichte ligt pokte, maar de reste, dat staat zoo zuiver of 'nen tin.
Zeg maar dat die inentinge een goede zake geweest is, want vele van mijn maten die hun legden met mij, hebben 't laten liggen uit goeten. 'k Zal d'er, als 't God belieft, in den hemel, vele verkennen van mijn jaren.’
| |
Mossels eten
- 'k 'n Ga geen mossels eten, mijnen hoed zou kunnen te kleine komen.
- Hoe dadde?
- Wel ja, als ik mossels ete, begint mijnen kop altijd te zwellen.
Afgeluisterd te Kortrijk op Assewoensdag j.l.
| |
Pateeltjestijd
Bij onverwachts bezoek, kort na den noene als iedereen gedaan heeft met eten, roepen ze te Kortrijk: ‘Wa' gedacht van nu toe te stuiken? 't Is pateeltjestijd!’
(De patelen staan nog op tafel, maar er is geen eten meer. Elders: Den hond is over de tafel gesprongen. Den hond in 't pateel vinden).
| |
Slijpsteentjes
Slijpsteentjes zijn te Harelbeke kleine langwerpige koekjes (in 't Frans ‘Tom pouce’), omdat ze goed gelijken op de ‘steentjes’ van vroeger die gebakken waren in reepkoek (zeem en roggemeel). ‘'t Is g'heel ander spijze, maar z'heten da' voort slijpsteentjes’, zei de bakker.
| |
Waar is Christus nu?
Als ze verlaân zijn en moe en nog geen schof 'n zien in 't werk, zeggen ze te Kortrijk:
- Waar is Christus nu?
En 't antwoord:
- Te Beveren in den Belle-Vue.
De Belle-Vue dat is de herberg te Beveren-aan-Leie waar ze plachten God te lasteren bij 't spelen met d'haans.
| |
Zwijnsrouwelle
Gehoord te Meenen:
'k Vraag naar eten in 't Damberd op de Markt.
- 'k Zegge: ‘Wat heb je vandage?’
- Zegt de baas: ‘Mag 't een zwijnsrouwelle zijn met boontjes?’
| |
| |
- ‘Wat is die rouwelle?’
- ‘Ah! Mijnhere, 'k zegge dat op zijn Iepers. Een lange schijve zwijnevlees is een rouwelle, 't is tnet ajuintjes.’
De Bo zegt: in Frans-Vlaanderen (‘rouelle de veau), maar ge ziet, 't geldt ook voor 't zwijn, en 't weerklinkt nog telkendage te Meende’ in 't Damberd ter Markt.
G.P. Baert
| |
Beetjeboer, Strateboer en Weeuwaarsvruchten
- Peej is toch èn verdiksche ‘beètjeboer’. Geh. Leisele.
Een beetjeboer is iemand die te passe en ten onpasse een en dezelfde lage land beklikt (bezet) met verschillige noten (teelten).
Bij het opkomen der kunstmatige meststoffen, was men er heel gesparig mede. Sommige boeren bemestten alleen de kanten en vooreinden palende aan de strate. Dat waren ‘strateboeren’. Zulke vruchten noemde men eertijds: ‘weeuwaarsvruchten.’
Van een boer die ‘aan de balie hong’ (uitgeschud of uitgeboerd was), zei men: ‘Hij gaat moeten op strate boeren’.
A.B. Stavele
| |
Bekeuring
Dat vrouwmens 'n is wel niet stijf wel gemaakt van oren en poten, maar ze mag toch in de reke staan. Laat ons zeggen: 't is een gildige elfrebbe. (Van een boer van Bekegem).
| |
Lichtmis
De patrijzen paren vandage en de zunne zit in den bogaard: 't zal een fruitjaar zijn. Lichtervelde.
| |
Tussen vuil en kuis...
Het rijmpje opgegeven voor het Westland (hierboven blz. 48), luidt in Waregem, zo ik plag te horen van grootmoeder geb. 1844:
|
|