| |
| |
| |
Mengelmaren
Lesse van wellevendheid
‘Kinders let op dit vermaen:
Als gy langs straete of huys suit gaen,
Soo gy comt iemant te gemoet,
Stelt met respect t'handt aen den hoet.
Eert ieder met eerbiedigheyt
Naer synen staet of weerdigheyt.
Soo u comt te spreken iemant aen,
blyft rechte op uwe leden staen.
Siet dat gy hooft of gat en crapt
of met ander fauten wordt betrapt.
Spreekt klaer uyt, geeft te verstaen,
wilt met respect dan henen gaen
en roept noch en schreeuwt noyt langs de straet,
maer uwen wegh recht henen gaet
sonder te draeyen hier en daer
gelyck de cneuckels alle' gaer.’
- Uit het Dagboek van Joannes Hael6evoet. 1756. Deinze.
G.P.B.
| |
Vlaams van ‘over de schreve’
1. | De battooize (fr. batteuse) was op het hof, enne, zei de boer tot de zakkedragers: ‘den eersten en den tweeden klik moet-je hier uitgieten, en den drieden daar!’ |
| Geh. te Hondschoote. - D. Carnel (Le dialecte flamand de France, blz. 60; Parijs, 1891) vermeldt driden = derden ook voor Belle. Gezelle hoorde in de jaren 1880 in Frans-Vlaanderen ook driû (uitspr. driou) voor drie. Drijde = derde is reeds door Kiliaan (1599) als verouderd opgegeven. |
2. | Een wisje-wasje was bezig arme-parabels uiteen te doen in d'herberge. De bazinne was er lijk in gedaan voorzeker, want, zei ze mij: ‘Monsieur, je moet er niet op letten: èn hêd è gazzige in z'n oge’. Geh. te St. Winnoksbergen. Gazzige = garzeke: gras. Wij zouden zeggen: è vliege in z'n oge (= licht aangeschoten). |
3. | Iemand die zijn gedacht voor geen goed van de wereld zou afstaan, hoorde ik zeggen te Oost-Cappel: |
| ‘Noch voor geen goedden hoendje’ (gouden hondje). |
| |
| |
4. | ‘'k Gaan de gierigaard grijpen’, zei een pintenier die late op z'n stukken was. Hij wilde zeggen dat hij de kortste weg naar huis ging nemen. Geh. te Steenvoorde. |
| Vgl. Biekorf 1946, bl. 21 en 1949, bl. 96. |
5. | Rechts en links van het kerkportaal te Warhem hing er nog in 1948 een plakkaat met de volgende tekst in drukletters: |
| Eert het huis Gods. |
| Alle onreinigheid is hier verboden. |
A.B. Stavele.
| |
En als ik er babijnde...
Een oud spin- en weeflied dat jaren geleden in Biekorf verscheen (1931, blz. 192) en veertig jaar geleden nog gezongen werd bij de thuiswevers:
En als ik er babijnde, mijn garen liep lijk twijn,
'ken wiste niet wat peizen, 't zou kunnen betoverd zijn....
Ik zong het overnaast voor aan Renaat Veremans die 't schoon vond en 't optekenen weerd.
Maar die mate in dat lied is zo veranderlijk en wispelturig en de toon wordt alle stappen gewijzigd, zo dat ge zoudt peinzen 't is een duo van 't. wijf die babijnde en de wever die woef.
Renaat Veremans heeft 't opgetekend zo 't lied hem voorgezongen werd en nu verkeren wij in de hoop dat, bij 't uitgeven van de muziek, er mensen zullen zijn die 't nog kennen, 't zij in solo of in duo; en naar 't schijnt komt daar een verlengsel bij.
Wie kent 't verlengstuk van dat oude weeflied? waar 't eindigt op: ‘....en hij viel al uit zijn schulpe,
en hij riep naar God om hulpe....!’
G.P. Baert
| |
Loting
Op de loting te Tielt zongen de loters in de jaren 1890 als volgt:
Veel liever (bis) drie jaar soldaat,
Dan te leven (bis) in den huwelijken staat.
Op stoppels dansen wij.) bis
Ze zongen ook:
en we zijn altemaal van Leopol-pol-pol.
Dit lied volgde altijd op het eerste: Aux armes werd daarin uitgegalmd als ‘oz armus’.
| |
| |
In het Tieltse zei men nooit lotelingen, maar wel loters.
P.D.
| |
Volksremedies
Remedies nog heden in gebruik: zelfs sommigen die anders van de domste niet zijn, geloven daarin en doen er aan mee, In het Westland.
1. | Tegen keelpijn: een padde in de mond houden. |
2. | Om de ratten te verdrijven op zolder: een padde in 't veurst van 't dak hangen. |
3. | Tegen het flerecijn (rhumatisme): een kastanje op zich dragen. |
4. | Tegen de ‘kertesmerte’ (fr. entrefesson): een greepke zout op zich dragen. |
5. | Tegen zweren: men moet van iemand een ‘neute van schade’ (muskaatnoot) krijgen zonder het te vragen, en dat op zich dragen. |
Vgl. Biekorf 1949, blz. 168 en 't Beertje 1939.
A.B. Stavele
| |
Ziektedieningen
In gebruik te Ledegem rond 1900:
1. | Men ging dienen voor d'excessen (stuipen) van de kleine kinders naar St. Jan-Baptist op drie plaatsen: te Menen, te Rollegem-Kapelle en te Kachtem. En, zeiden de mensen, te Rollegem Kapelle is het de grootvader, te Kachtem de vader on te ‘Meende’ de zeune. |
| Op al die plaatsen lieten ze een koek zegenen waarvan men negen dagen lang eten moest. |
2. | Men ging dienen naar Aalbeke (S. Cornelis) voor kiekens en keuns. |
M.L.
| |
Pestvogel. - Vgl. hierboven bl. 23.
Haast ieder jaar worden, in November of December en ook wel later, pestvogelen opgemerkt, vooral in bosjes en tuinen waar veel heesters staan (gelderse roos, lijsterbes, eglantier, wilde hondsroos, kamperfoelie, meidoorn e.a.). Ze zijn afkomstig uit het Noorden en broeden vooral talrijk in Lapland. De meerderheid der pestvogels overwintert in het broedgebied: wanneer de lijsterbessen in het Noorden mislukt zijn en aldus voedsel ontbreekt, kennen wij hier pestvogel-invasies. Als pestvogeljaren staan bekend voor ons land de jaren 1892, 1904, 1913, 1940, 1946, 1949.
De pestvogel is een zeldzaam mooie, vogel: veel mooier dan zijn naam, die ontstaan is uit het volksgeloof dat in zijn ver- | |
| |
schijning een voorteken van pestziekte las. Deze voorstelling heeft aan menige pestvogel het leven gekost. Veel beter passend ware de benaming: lakvogel (eng. Waxwing) of zijdestaart (lat. Bombycilla). Aldus zou de kwaliteit van zijn gevederte wat meer recht wedervaren.
A. Deschrevel
| |
Volksrijmpjes uit het Westland
1. Bij verkopingen zijn er soms baaiaarden (batjes) te doen; het a ‘contrarie’ is soms ook waar, volgens de spreuk:
‘Ko(o)pdagen zijn stropdagen’.
2. Iemand met een complaisante mage troost men met:
of (dan) bedde versleten.
3. Mate is t' allen spele goed, want:
4.
Die trouwt de trunte om de munte.
Verliest de munte maar houdt de trunte.
Vgl. de spreuk met dante-wante. Biekorf 1946, blz. 6.
5. Als de parabel te pas komt van de splinter en de balk, om te zeggen ‘de pot verwijt de ketel.....’ hoort men ook nog:
- ‘Zekel (sikkel), zei Pikhaak, en ze waren alle twee
6.
‘Als men bakt, keèrnt en kneèdt,
is het late als men eèt’.
| |
Krachtwoorden
Om z'n gezegden kracht bij te zetten, zegt een Westvlaming uit het Noorden: ‘God za' me zegenen!’
Een Oosterling: ‘God van den hoogen hemel toch!’
En een Westlander: ‘Wel, God van Zarren!’
Waarom hier juist: van Zarren?
A.B. Stavele
|
|