geen raadsel. En het is een eigen schepping van Gezelle. Verriest heeft dat Roeselaars toneeltje in zijn voordrachten in Holland telkens weer ‘gespeeld’, men weet met welk een meesterschap, en de legende alom verspreid.
In de Jubileum Uitgave (1930) van Gedichten Gezangen en Gebeden II, blz. 260, noteert Dr P. Allossery bij 't gedichtje als besluit van zijn critisch onderzoek: ‘'t Is een gekend volksraadsel dat hier Gezelle in 't hoofd zal gespeeld hebben, en dat hij op zijn wijze heeft uitgewerkt’. In de Inleiding van dezelfde uitgave verschijnt het rijmpje echter in een heel ander literair kader. Daar handelt U. Van de Voorde over ‘Gezelle en de zuivere poëzie’ en ontdekt in Timpe tompe terelink een ‘cubisme avant la lettre’. Dit versje waaruit Gezelle de idee geweerd heeft ‘met een volkomenheid die de huidige avant-garde poëten hem kunnen benijden... kondigt reeds b.v. Van Ostayen aan’. Aldus Van de Voorde.
Prof. F. Baur nam het algemeen bewonderde rijmpje op in zijn Bloemlezing (Gedichten van Guido Gezelle; Antwerpen, 1946) onder de rubriek ‘Heimwee naar Kinderland’. Zeker beschouwt hij het ook niet als een schepping van den dichter, doch als ‘alweer een herdichten van reeds bestaande volkspoëzie’ zoals hij elders (VW. Laatste Gedichten, blz. 350) aantekent bij Dit voetje, dat voetje.
Het rijmpje was oorspronkelijk een ‘raadsel’ - dat staat vast! - hetzij door Gezelle opgetekend uit den volksmond, hetzij door hemzelf nagedaan. Is de eerste vorm ‘Tippe toppe teerlink’ de oorspronkelijke optekening? In de volgende uitgaven wordt tippe toppe genasaleerd tot timpe tompe en de eerste twee versregels worden met een heffing verlengd. Gezelle zal dat volksgoed schoon genoeg gevonden hebben om het te slijpen en dan op zijn naam te nemen en te behouden. Misschien ging zijn vinderschap verder. In Reinaert de Vos van 1862 zijn de ‘raedselkes’ ondertekend: ‘Spoker inv. et del.’ Is deze formule van graphisch auteurschap hier weer ernst of scherts?
Ons Kleengedichtje, aanvankelijk een raadselrijm, was nooit een liedje ‘dat door spelers met den drijftop gezongen wordt’ (De Cock-Teirlinck, Kinderspel V, blz. 169). Gedurende het leven van den Meester zou Hugo Verriest het wel nooit gewaagd hebben om met zijn ingeklede versie van Timpe tompe teerlink voor den dag te komen.
A.V.