Biekorf. Jaargang 50
(1949)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |
[Nummer 9]
Bij een honderdvijftigste verjaring
| |
[pagina 170]
| |
op van de prebendarissen die eeuwen lang in en rond de koorzitsels van de kapittelkerk den gang der dagen hebben gemeten.
Het was in den Beloken Tijd onder het Directoire. De grote meerderheid van de Brugse geestelijken had den eed geweigerd. Sedert 19 September 1797 was de openbare eredienst verboden, door de wet van 5 frimaire VI (25 Nov. 1797) was het kapittel opgeheven en weldra zouden de kerkgebouwen te koop gesteld worden. De beruchte ‘kruisduivel’ zette zijn onzalig werk in met de kathedraal: den 3 November 1797 haalde hij het torenkruis naar beneden. Het koor werd toegesloten; de voorkerk en de kapellen werden in 1798 door het militair bestuur gebruikt ‘voor logement’ van gevangenen. Den 21 Mei 1798 werden ongeveer 1500 Engelsen, daags te voren bij een landingspoging te Bredene gevangen, in de kerk ondergebracht. In December diende de kathedraal als opsluitingsplaats van ‘requisitionairen’; de opgeleide jongens vertrokken vandaar, onder militair geleide, naar Rouaan en dieper in Frankrijk.Ga naar voetnoot(1) Het jaar 1799 was een jaar van verdrukking en terreur zonder weerga. Opstandige burgers worden opgeleid en samen met gevangene ‘boeren’ in het Augustijnenklooster opgeslotenGa naar voetnoot(2). De priesters worden opgezocht en naar de eilanden verbannen; de oude | |
[pagina 171]
| |
en ziekelijke geestelijken blijven in het Seminarie (tegenwoordig Bisdom) gei'nterneerd. Wagens en nog wagens voeren van overal uit het departement grote en kleine klokken aan, die gelost worden in het beluik van de Proosdij: en daar, onder de muren van Sint-Donaas, dreunen de hamers op ‘de clocken die sij in stucken slagen’ om het metaal ‘na Vrankrijk te voeren’.Ga naar voetnoot(1) De municipale administrate, een groep actieve Jacobijnen, met Joseph van Huele als president, had begin 1799 een plan van urbanisatie van het Burg-kwartier ontworpen, dat hierin bestond: Sint-Donaas af te breken en Burgplein met Maileberg (Philipstokstraat) door een brede straat te verbinden. Den 22 Februari zenden zij aan het Centraal Bestuur van het Leie departement een getekend plan van de kerk met tracé van de straat. In het begeleidend schrijven wijzen zij erop dat, volgens hun plan, de kleine huizen die tegen de Sint-Donaaskerk staan, moeten verdwijnen en bijgevolg samen met de kerk, in eenzelfde toewijzing, behoren verkocht te worden - ten minste de huizen die in de lijn van de straat liggen. Zij wensen een breedte van een derde meer dan op het plan aangegeven is, daar de nieuwe straat een van de drukste van de stad zal zijn. Zij rekenen op de tussenkomst van het Centraal Bestuur, daar de uitvoering van dit plan veel zal bijdragen tot verfraaiing van de stadGa naar voetnoot(2). Tegenover deze onderneming stond de kathedraal weerloos. Geen kerkheren,'geen familiehoofden konden hier, zoals voor de parochiekerken, optreden en gebouw en meubels inkopenGa naar voetnoot(3). Sint-Donaas was geen parochiekel- 'k en de Bruggelingen besteedden al hun geld en | |
[pagina 172]
| |
moeite om ieder zija eigen kerk zijn. parochiekerk, te reddenGa naar voetnoot(1). De verkoping van de kathedraal, die in vier percelen verdeeld was, werd ingesteld den 4 fioreal (23 April) in de oude Proosdij en geschiedde, naar oude rechtsgewoonte, met het uitbranden van de kaars. Bij de eerste kaarsbranding bleven drie burgers aan het bod: Maeyens, Renier en Pierras. Vijf dagen later - 9 fioreal (28 April), een Zondag - bij de tweede kaarsbranding, werden de percelen gecumuleerd: op de totaliteit boden de burgers Vermeulen 3 millioen en Renier 3,7 millioen (in bons); het bod bleef ten slotte aan den Brugsen meester-timmerman Dominique Maeyens met 4 millioen frankGa naar voetnoot(2). Daags voor den toeslag waren de volgende aanvullende voorwaarden bij de verkoopacte gevoegd geworden: 1. Het ‘gat van St-Donaas’ (de doorgang Burg-Philipstokstraat) mocht onder geen enkel voorwendsel gedempt of gewijzigd worden. Wordt echter een straat getrokken, dan moet deze eerst, volgens het goedgekeurd plan van de municipaliteit, voltooid en geplaveid zijn, eer de kopers over het gat van St-Donaas mogen beschikken. 2. In de verkoping van de gebouwen zijn niet mede begrepen: de marmeren vloeren, de opschriften en grafzerken, de gestoelten, de orgelkast, de tribunes, de ijzeren en koperen deuren, de wapenschilden, de schilderijen, de biechtstoelen, de klokken | |
[pagina 173]
| |
‘ainsi que tous les objets d'essence mobiliaire, d'art et de sciences, soit qu'ils soient patents ou cachésGa naar voetnoot(1)’.
Den 30 April begon in de kathedraal zelf een ‘beeldstorrige verkopinge’ die tot 's anderendaags duurde. Alles kwam onder den hamer ‘tegen contant gelt in fransche livres: alle de autaeren, doixal, predikstoel, biechtstoel en boseringen (boiseries) gelijk ook alle het ander kerckegewaet zoo autaerkleeren, casufels, cruijsen, kandelaers, posturen en generaelijk alles wat er in dees overschoone kercke die den roem dezer stad was, is bevonden geworden’. Tot slot werd de kostbare marmeren kerkvloer verkocht. De kopers hadden acht dagen tijd om de gekochte voorwerpen uit de kerk weg te halen; de mogelijke schacle hadden zij zelf te dragen. Dit was het teken tot een vernieling zonder weerga in de geschiedenis van Brugge, een verwoesting ‘welke voorseker aan geen beeltstormerijen der voorgaende eeuwen kan vergeleken worden’: zo noteerde onze Brugse ooggetuige, J. Van Walleghem. Nog in de avonduren van den laatsten verkoopdag, den 1 Mei 1799, gingen de kopers, meestal ‘burgers deser stadt’ er op los. Echt verwoed gingen zij te werk om alles af te rukken en weg te slepen ‘zoo te lyve als per waegens, die als in een peerdestal de kerk uyt en in liepen en reeden...’Ga naar voetnoot(2) Het hoogaltaar was gekocht door een zekeren Ancke, zoon van den gewezen ontvanger van de Wateringe van Camerlyncks Ambacht. Bijgestaan door François de Serret, officier van de municipaliteit, haalde Ancke het zilveren reliekkastje uit het altaar; Serret brak de zegels: dat 13 ‘pape-wijnkel’, zo spotte de Jacobijn, en het ‘gewijd’ is niets anders dan ‘wolle en keersse’. Ancke was een van de groep ‘geestelyk goetkoopers’ genaamd de ‘compagnie van Duynkerke’. De marmeren vioer werd gekocht en uitgebroken | |
[pagina 174]
| |
door de steenhouwers Bruloy, MarJier ‘en schoone geassocieerde, al van Brugghe’. Een Gentse oud kleerkoper, een Jood, Vos genaamd, kocht het orgel met het groot kruis en de beelden van Maria en Joannes. Met koorden werden deze beelden afgetrokken; het kruis viel in zes stukken; de houten Christus was niet zeer geschonden: de Jood liet hem tegen 6 schellingen aan den baas-timmerman FeysGa naar voetnoot(1).
De koper van de gebouwen, Dominique Maeyens, wachtte ondertussen zijn beurt af om de grote afbraak te beginnen. Er is een aarzeling geweest; het liep in den mond dat de compagnie Maeyens insolvent was en dat men de kerk opnieuw te koop zou stellenGa naar voetnoot(2). Het schijnt eerder dat de municipaliteit zelf een tijdje verlegen zat met het plan van de nieuwe straat. Den 21 October 's morgens kwam een ploeg werklieden ter plaats met het nodige materiaal; ladders werden tegen de muren opgesteld. Nog in de voormiddag werd het werk stilgelegd. Eerst vier dagen later, den 25 October, werd de afbraak voorgoed ingezet. De onderneming vorderde in den beginne tamelijk snel. Den 18 en 19 November werd een eerste openbare verkoping van allerlei materiaal gehouden. De kathedraal geleek alsdan reeds ‘behalvens nog de kuijpe van het gebouw, aen geene kercke meer.’. Een maand later was geheel het opperdak reeds afgebroken: het gebouw zag er uit als ‘eene woeste rui'ne’. Den 20 December begon men den toren af te breken: dit werk werd ondernomen door enige werklieden tegen een som van 160 gulden. Ondertussen werden de klokken stukgeslagen. J. Van Walleghem besluit zijn Dagboelt van 1799 met de volgende pathetische aanteke ning: ‘Op den 30. en 31 December hoorde men als door | |
[pagina 175]
| |
een droevig truergeluijt het eynde van het jaer 1799 en het laetste van de agtthiende eeuw uijtgalmen door het in stukken slaen en breken met ijzeren hamers, dat door de geheele stadt gehoort wiert, van de groote klokken, hangende in den thoren van St. Donaeskercke, die om de grootte niet konden afgelaeten worden en als door de handen der buelen met gewelt in stukken geslegen wierden...’Ga naar voetnoot(1) Nog enkele weken te voren had J. Van Waileghem hoopvol de ‘aangename’ berichten van de staatsgreep van Brumaire in zijn Dagboek genoteerd. Het volk had gemeend dat de vervolging ten einde was, dat de gevangen priesters zouden geslaakt worden, en was in overgrote massa voor het Seminarie in de H. Geeststraat samengelopen. Allerlei geruchten deden de ronde. Zou de afbraak van Sint-Donaas en van kloosters en kapellen nu ook niet stilgelegd worden?... De Franse uitvoerende macht had echter korte metten gemaakt met de ongeduldige houding van het volk.Ga naar voetnoot(2) Eerst enkele maanden later zou een zekere ontspanning op godsdienstig gebied intreden. Ondertussen werd de kathedraal verder afgebroken. Den 28 Januari 1800 vielen de zware romaanse pilaren van het koor en de absis. De werkwijze ‘met hout en vuur’ wordt als volgt door een van de talrijke ooggetuigen beschreven: ‘Men hadde sedert eenigen tijdt, de pilaeren van den choor en agterkercke van St. Donaes onderkapt, en tusschen de zelve zwaere houtten ingelaeten, bestreken met pek en terre en andere brandstoffen, welke desen naermiddag rondom met kleen hout beleijt zijnde, heeft men het vuur daer | |
[pagina 176]
| |
ingesteken ontrent den 3 uren en half van desen naermiddag, en eer dat het vier uren was, heeft men ten aensien van menige aenschouwers die van verre afstonden, het heele swaer gebouw zien instorken, zonder ongelucken te veroorsaeken: voor welke men niet zonder redens bevreest geweest hadde met den tooren, van welke nu ook alle het houttewerk ingestort is. En met de voorkercke zal op gelijcke wijse gehandelt worden.’ De kerk geleek nu op een ‘verwoesten steenen hoop’. Regelmatig werd de afbraak geveild. De verkoping van 6 Februari 1800, die ging over ontzaglijke hoeveelheden metaal, hout en steen, bracht weinig geld op: de goede burgers onthielden zich uit afkeer van deze ‘goddeloose kerkstormerijen’; daarenboven was er op het terrein een steeds groter gevaar voor instortingen. De afnemers waren meestal van het geringste volk.Ga naar voetnoot(1) Einde Mei 1800 betrok de Viry, eerste prefect van het Leie-departement, de Proosdij op den Burg. Hij werd de naaste gebuur van dat treurig ‘veld van afbraak’ waar hij nog langen tijd het kappen der slopers en het instorten van muren zou horen. Ook Serret, nu tot burgemeester van Brugge aangesteld (29 Mei 1800), kon van uit het stadhuis de afbraak vervolgen die hij als Jacobijnse ‘municipael’ had helpen inzetten. Den 20 September tegen den avond werd heel Brugge in opschudding gebracht door ‘eenen slag als aerdbevinge’. Het kwam van Sint-Donaas, waar men nog steeds ‘met hout en vuur’ aan het werk was. Van Walleghem beschrijft het voorval als volgt: ‘Een groot gedeelte van den overdikken muer welke men besig is met af te breken van de ruine van de kercke van St Donaes reeds onderkapt zijnde, om bij middel van brandstoffen te laeten nedervallen, is op 't onvoorsiens langs den kant van het Vrije van zelfs nedergevallen, dusdaenig dat, hadde den muer niet reets leeg afgekapt geweest, een groot gedeelte van het gebouw van 't Vrije zoude ingestort hebben. Want den | |
[pagina 177]
| |
val was zoodaenig dat twee huijsekens, staende tegens den zelven muer, teenemael in spaenders en stukken zijn geslaegen’ Einde 1801 was de afbraak van de kerk nog steeds aan den gang; de ommegang, het kapittelgebouw en het kerkhof waren geheel gesloopt. Met verontwaardiging tekent Van Walleghem aan dat men op den 14 October, feestdag van Sint Donaas en te Brugge steeds geboden heiligdag, voort gewerkt heeft ‘aen de ruine’ van de kerk, hoewel er door heel de stad, zoals vroeger, ‘zondagrust’ werd onderhouden: men zag niemand werken, de winkels waren toe, er was geen enkel kraam opgesteldGa naar voetnoot(1). Toen, na het Concordaat, de parochiekerken van Brugge plechtig heropend werden (Sinksen 1802) was de oude kathedraal zo goed als verdwenen. Toch was men nog in de jaren 1805-1806 bezig aan het uitbreken van de grafkeldersGa naar voetnoot(2). Het terrein van de oude kathedraal werd, onder burgemeester de Croeser, den 28 December 1807 door de stad aangekochtGa naar voetnoot(3). Aan beide zijden van de straat werd naderhand het plein met bomen beplant; langen tijd zou aldaar de bloenaenmarkt gehouden worden. De aanleg van dit plein heeft echter nog heel wat tijd gevergd. Advocaat Alfred Ronse (1835-1914), vader van den tegenwoordigen Voorzitter van den Provincieraad, wist in zijn tijd te vertelien dat zijn vader, als kleine jongen, op de puinhopen van St-Donaas gestaan had om Napoleon en Marie-Louise te zien in het stadhuis gaanGa naar voetnoot(4). Dat was in Mei 1810.
De geschiedschrijvers van Brugge die van de verdwenen kathedraal gewagen, hebben steeds herhaald dat men de kerk begon af te breken op den 14 October, | |
[pagina 178]
| |
den feestdag zelf van Sint Donaas. Felix De Pachtere, een oud-choraal van het Kapittel, schreef en drukte dat reeds in 1829 in een onvoltooid gebleven werk over de Brugse bisschoppen. B.J. Gailliard wist er nog bij te voegen dat men den 14 October de afbraak begon ‘met het luiden van de werkklok’. Hiermede ontstond een traditie die zelfs door A. Duclos nooit herzien werd. E. Rembry, die anders nauwkeurig over den ondergang van Sint-Donaas heeft geschreven, nam eveneens de traditie over, met de toelichting: dat men dien dag had uitgekozen ‘par esprit de sacrilege’. Br. Firmin, door het Dagboek van Van Walleghem beter ingelicht, was in 1940 de eerste die den juisten datum: 25 October, naar voren brachtGa naar voetnoot(1). Wat mag de aanleiding tot deze letterkundige ‘legende’ geweest zijn? Feitelijk zou men de afbraak beginnen den 21 October, octaafdag van St-Donaas, zoals hierboven gezegd is; dit werd verdaagd tot 25 October. De sloping is dan toch ‘rond’ het feest van St-Donaas begonnen: De Pachtere zal den datum afgerond hebben, misschien nog gesterkt door het feit dat men twee jaar later, tot ergernis van het volk, op St-Donaasfeest doorwerkte aan het opruimen van de kerkruine.
Veel afbraak van St-Donaas, hard steen meestal, werd verwerkt in kastelen rond Brugge. In zijn campagne ‘Velthem’ te St Kruis bouwde de eigenaar Bertram een grote romantieke ‘rotse’ met stukken arduin van de kathedraal. Zerkstenen van St-Donaas zijn te vinden te St-Michiels (kasteel de la Kethulle; nu Witte | |
[pagina 179]
| |
Zusters), te Beernem (kasteel Drie Koningen) en elders. Het zijn blijkbaar getuigen uit grotere hoeveelheden ongemerkt materiaal die men aldaar verwerkt heeftGa naar voetnoot(1). Bij het volk zal vanzelf het geloof zijn ontstaan dat er, in gebouwen uit ‘kerkesteen’ opgetrokken, geen geluk kon wonen. Dat was ‘zwart goed’ en kon niet gezegend zijn. Zulk een overlevering betreffende St-Donaas werd in 1901 opgetekend door een Engels schrijver, Ernest Gilliat-Smith in zijn werk The Story of [Bruges {Londen, 1901; blz. 76). Hij spreekt aldaar van een kasteel gelegen tussen Steenbrugge en LoppemGa naar voetnoot(2) dat zou gebouwd zijn met afbraak van de kathedraal: een liefelijk verblijf midden een prachtig park ‘doch de mensen uit de streek weten te vertellen dat er altijd ongeluk gehangen heeft over het hoofd van hen die het bewoonden’. Een overlevering betreffende Serret is, in kringen van den Brugsen adel, blijven voortleven. Weledele Heer L. Ryelandt deelde mij dit jaar een versie mede, die van andere traditie-vastezijde herhaald en bevestigd wordt. Serret, baron de Serret geworden onder Napoleon, is gestorven in 1849 als kasteelheer van Drie Koningen te Beernem. Aan een kaars van de rouwkapel in het kasteel heeft zijn lijkkist vuur gevat. Dit feit moet de verbeelding van het volk zeer getroffen hebben. Het begin van brand werd vanzelf een hele brand: ‘Hij is verbrand in zijn kiste 1’ zo werd er verteld. ‘Een zienlijke straffe Gods, zo ging het voort, want hij heeft Sint-Donaas op den Burg afgebroken en er 't vuur ingestoken om alles omverre te krijgen!’Ga naar voetnoot(3) | |
[pagina 180]
| |
De afbraak van de kathedraal was aldus, vijftig jaar na het gebeuren, nog niet vergeten en... niet vergeven. Vooral het vuur waarmede men de zware muren en pilaren had doen kantelen: dat was een hemeltergend werk geweest. De verbeelding van het ongenadige volk las in het vuurteken op de lijkbaar van Serret het godsoordeel over den Jacobijn van 1799, betrokken in een ‘kerkstormerije’ die jarenlang in het hart van de stad had aangesleept. A. Viaene | |
Gewijd geld op den trouwIn Biekorf (hierboven blz. 141) las ik van den bruidegom die te Ichtegem een vijffrankstuk samen met de trouwringen liet wijden. Zou deze doenwijze soms niet uit Frankrijk komen, medegebracht door vluchtelingen van den voorlaatsten oorlog? Ziehier wat ik in de jaren 1914-1918 zelf heb weten gebeuren in een parochie van het bisdom Amiens. Een vluchteling uit Roeselare trouwde aldaar en moest een aantal - volgens mijn beste outhoud 13 - stukken geld geven in de kerk. De pastoor hield er tien en gaf er drie weer. De man gaf er een van aan zijn vrouw en hield er twee voor hem zelf. Do pastoor zei dat dit een teken was dat hij zijn vrouw zou onderhouden. De man hield schrikkelijk veel van die twee stukken: het waren kwartjes (stukken van 0,25 fr). Grote rijke trouwers geven aldaar stukken van 20 frank. Komt dat ‘geld laten wijden’ nog elders voor, bij ons hier in West Vlaanderen? P.D. |
|