maand; de kost was er veel beter dan te Varsenare, het roggebrood maakte plaats voor onvervalste tarweboterhammen. Toch was Vader Bassens niet tevreden. Hij had gehoord dat er met maaien en pikken meer te verdienen was; zij verlieten Houtave en zwierven nu van hof tot hof om den oogst af te doen. Dat was zwaar werk, zegt Jan. 's Morgens om 4 u. beginnen, knapzak met brood en koffie mee, tot 's avonds 10 u. 't Was een harde, maar schone tijd. De oogstarbeid heeft Jan gedaan tot aan de loting.
De loting! Hierover raakt Jan maar moeilijk uitgepraat. Een paar maand tevoren kregen de lotelingen hun oproepingsbevel. De ‘gardesjampetter’ droeg de brieven thuis. Vol enthousiasme vertelt onze zegsman nu over de beruchte strijd tussen Noorder- en Zuiderlingen. Tot de ‘Noordkant’ behoorden o.a. de dorpen Houtave, Nieuwmunster, Zuienkerke, Meetkerke, Damme en ook Nieuwwege; de ‘Zuidkant’ omvatte Sint-Andries, Varsenare, Jabbeke. Het Noorden kwam af met vaandels, stokken en knuppels, Het Zuiden trok op met bezems. Steeds kwam het tot hevige vechtpartijen; vooral Damme en Jabbeke genoten in dit opzicht een slechte faam. De petten der lotelingen waren met bloemen en groen getooid. Er werd gezongen van ‘Vivat 't Noorden’ en ‘Vivat 't Zuiden’.
Hier komt Vrouw Bassens, geboren Romanie Deprez. tussen en herinnert eraan hoe bedrogen meisjes op straat stonden, hun spruit op de arm, en zongen van:
‘En als papaatje eruit is,
Rijke boerezoons kwamen naar de loting, vergezeld van een knecht te paard. Van zodra het lot bekend was en ingeval de zoon er zich uitgetrokken had, sprong de knecht te paard en ging in zeven haasten het goede nieuws melden aan de familie van de loteling. De loteling zelf immers keerde pas 's avonds laat huiswaarts, na er duchtig op los gevierd te hebben. Soms vervulden kleine jongens de rol van de knecht te paard en liepen het nieuws aankondigen.
Jan Bassens had het geluk aan zijn zijde en trok er zich glansrijk uit.
Na de loting wrocht hij bij burgemeester Van Acke van Houtave. Deze was een rijke boer, hij slachtte vier tot vijf zwijnen per jaar, doch Jan moest zijn kost betalen: één schelling daags, d.i. één halve frank en twee cent. Moeder Bassens, die vreesde dat haar zoon daar zou gaan trouwen,