Biekorf. Jaargang 50
(1949)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe abdij ten Duine en het Duinenhuis te NieupoortIN de stadsrekeningen van Nieupoort vonden we een paar teksten die onze vroegere mededeeling (Biekorf 1947, blz. 232) over het verdwijnen van de puinen der abdij aanvullen. ‘Nicolas Clement, voerman, van met syn waghen ende peerden ghevoert hebben van het clooster ten Duyne tot an de uuterste vierboete eene grote hoop houde steenen, es conforme de voorwaarden.’ Anno 1596; n. 3129. De partij steenen diende om de ‘cleene vierboete’ te herstellen die reeds sedert 1414 in steen gebouwd was. Later gebruikte de stad nog meer steenen van het bouwvallig klooster om openbare werken uit te voeren. Dit blijkt uit een overeenkomst van 1618 waarbij de stad haar schulden betreffende de steenen en de pacht van het Duinenhuis delgt door het aanbieden van een kostbaren kelk aan de abdij. | |
[pagina 133]
| |
‘Olivier van Steenlandt, goudsmid binnen Brugghe, over leveringhe van een nieuwe zelveren vergulden kelck ghepresenteert aan myn eerweerde heere de prelaet vanden Duyne, daermede dat gesmolten zyn alle de pretencien die de zelve heer prelaet ende de religieusen hadden ten laste deser stede zoo van het Duynenhuuse daer inne dat diversche jaeren inne ghelogiert is gheweest den gouverneur Sr Diego Rodrigo Dolivares, midsgaders van diversche steenen die het voorseyde clooster ghelevert hadde om te legghen op den duyckere ende calsie tot verzekeren van ryswercken ende de straete van Lombartsyde; es per ordonnantie ende acquit den vj. meye betaelt 573 lb. 5 sc. par.’ Anno 1618-1619; n. 3705. Deze tekst bevestigt een overlevering die in sommige oude Nieupoortsche familiën bekend was. Désiré Bolliez van Nieupoort, die van Spaansche afkomst was, heeft ons menigmaal verteld dat het Duinenhuis bewoond was geweest door een Spanjaard, dien hij noemde een ‘nobele sinjoor’. Algemeen bekend is dat de aartshertogen gedurende het beleg van Oostende (1601-1604) langen tijd verbleven te Nieupoort in het Duinenhuis, dat in de rekeningen het ‘Pallais van haerlieder hoocheden’ genoemd wordtGa naar voetnoot(1). Twintig jaar later kwam Isabella, op doorreis naar Duinkerke, nog eens te NieupoortGa naar voetnoot(2) en vernachtte in het huis (12-13 Aug. 1625) van den gouverneur, dat nog het Duinenhuis was. Daarvan spreekt de volgende post in de rekening van 1626-1627; n. 3713: ‘Thomas de la Cour, slotemaecker, over de leveringhe van diversche slooten, grendels ende clyncken zoo inde refugie vanden Duyne daer haere hooch, gelogiert was ten huize van myn heere den gouverneur als elders.’Ga naar voetnoot(3) Het Duinenhuis was niet het eerste refuge-huis dat de abdij in Nieupoort bezat. Volgens een kadastraal register van 1313 (Rijksarchief te Brussel) hadden de monniken dan reeds twee eigendommen in Nieupoort, | |
[pagina 134]
| |
maar deze waren niet gelegen in de Oostendestraat (waar het Duinenhuis staat), want dit gedeelte van de stad was dan nog niet bebouwd. Inderdaad, volgens hetzelfde register eindigde de stad aan de tegenwoordige Langestraat, die dan nog niet bestond en genaamd werd de Dam. Al de straten tegenwoordig gelegen ten noorden van de Langestraat bestonden nog niet. Dit terrein was aangespoelde grond van de Yser en geen duinzand zooals het overige stadsgedeelte. Deze aangespoelde grond werd eerst later bebouwd, waarschijnlijk op het einde van de xive eeuw. K. Loppens |
|