hangt in den heerd. Hier te lande heet dit traktaat of traktatie: de nieuwe bewoners invieren (inbranden). Met dit gebruik is een zekere plechtigheid gemoeid. De geburen - jonkheden en meisjes - brengen stroobussels mede naar 't hof waar de nieuw aangekomenen hun intrek nemen, spreiden ze open vóór de deur over de werf en steken er 't vuur aan. Als het stroo opgelaaid is, komen bruid en bruidegom naar buiten met de flesch, worden welkom geheeten en er wordt op de gezondheid geklonken en gedronken. Daarop volgt het eigenlijke traktaat binnenshuis, met ate en drank, dans en gezang, weeral tot laat in den nacht.
Van een jong koppel dat zonder traktaat of zonder ingevierd te worden, zijn nieuwe doening betrekt, heet het dat ze ‘al 't gotegat zijn binnengekomen.’ Zulk een heeft hier zijn leven lang genoemd geweest: ‘Boer Gotegat’.
Aan de philologen nu om uit te maken of dat ‘vieren’ met stroobussels in betrek staat met ‘feest vieren’ in 't algemeen; omdat feest vieren meestal met vuur of brand te maken heeft?
Stijn Streuvels
Deze zakenrijke mededeling raakt terloops een kwestie van opvatting en methode aan. Men begrijpt niet goed hoe de maker van het ‘Zurkellied’ zich niet gelukkig acht omdat zijn klauzekes bij het volk inslaan en, natuurlijk, door mondelinge overlevering geradbraakt worden. Daarin ligt juist de triomf van een stukje als Boereleute: het is volksgoed geworden, verbonden met het leven van eenvoudige lieden, en ondergaat dan ook de vervormingen van de levende traditie. Stijn Streuvels had m.i. ongelijk zijn eigen opgetekende versie in latere uitgaven van De Oogst prijs te geven voor de officiële versie: daardoor verwijderde hij een echt volkskundig gegeven uit zijn werk. Ook de versie van M. Cafmeyer is een document van folklore: het is een ‘staat’ op een bepaalde tijd en plaats van een schlager in het volksleven. Zowel M.C. als Stijn Streuvels deden echt folkloristisch werk met ‘wilde’ vormen van Boereleute op te tekenen. Geen rijker kroon voor A. Bultynck dan dat verlies van meesterschap en controle over zijn eigen schepping.
Het is niet omdat men den oorsprong en den maker van een liedje kent, dat dit niet tot de ‘folklore-dingen’ zou kunnen behoren. Naamloze, verbasterde en onzinnige liedjes leven nog op den kindermond bij spel en lust: ook die liedjes zijn ergens ontstaan en hebben eens hun maker gehad. Karel de Gheldere wist met een overzetting van een Engels kinder-