Biekorf. Jaargang 50
(1949)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe laatste Sint-Maartensheren van IeperDE proost van Sint-Maartens, Jan Snick, ging in 1557 op zijn zeventigste jaar en verlangde een coadjutor. Einde Januari 1557 werd in de proosdij de gebruikelijke informatie gehouden, in het vooruitzicht van de nieuwe benoeming. Het verslag geeft ons een beeld van de samenstelling van de Ieperse kloostergemeente op den vooravond van haar op heffingGa naar voetnoot(1). Immers in 1560 zou de aloude proosdij versmolten worden met het kapittel van het nieuw opgericht bisdom IeperGa naar voetnoot(2). De proost stond alleen met zijn candidaat, Georges Petit. Heel het convent verlangde als coadjutor met recht van opvolging den eigen neef en naamgenoot van den proost: Jan Snick, ofwel een van de jongste klooster- | |||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||
lingen: Paschasius Navigheer. Was dat een mise-enscène om het nepotisme van den proost te dekken? Het heeft er alleszins den schijn vanGa naar voetnoot(1). Het convent was als volgt samengesteld:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||
Er waren buitendien nog drie studenten te Leuven | |||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||
die geen orden hadden, namelijk: Rogerus Fasaens, Johannes Canis en Petrus de Wilde. Enkele maanden na de informatie, in Juli 1557, werd de jonge Jehan Snick tot prelaat van Sint-Maartens aangesteld en gewijd. De oude proost, zijn oom, stierf den 9 November van hetzelfde jaar.Ga naar voetnoot(1) Na de versmelting met het kathedraal kapittel van Ieper behielden de seculier geworden kanunniken nog enigen tijd hun conventuele levenswijze in het St. Maartensklooster. Uitgezonderd de stadspastoors van St. Pieters, St. Jacobs en St. Niklaas die, zoals vroeger steeds, hun eigen residentie hadden, Jehan Snick, laatste proost van St. Maartens en eerste deken van het Iepers kapittel, overleed in 1589 en werd nevens zijn oom bijgezet. Hij schijnt enigen zin voor humor te hebben gehad, want, nevens de latijnse kenspreuk Sine querela, voerde hij de volgende vlaamse: Peynst op den laetsten Snick. Een van de laatst geprofeste ‘Martiniani’, of Sint-Maartensheren, Theodericus Couvreur, overleefde bijna zestig jaar de opheffing van zijn klooster; hij overleed als kanunnik der Ieperse kathedraal in 1617. A. Viaene |
|