(Vol van Boere-plichtigheden)
Aen al die men 't weerdig agt;
En om nog meer vreugd te maeken
Hoort men met een groot geluyd,
Zelf de donder-bussen kraeken,
By den Trommel, Lier en Fluyt.
Zedeles:
Die niet beminnen hebben zelden groote vreugd
En die beminnen hebben doorgaens groote droefheiyd.
De Liefde is de eenigste ziekte
Daer men niet van wil genezen zyn.
Slechts even ter vergelijking geven we ook een uitgegeven stukje uit de Nederlantschen Sterre Kycker ofte Almanach (Gent M. Graet 1663) te vinden bij Van der Haeghen (Bibliographie Gantoise, II, 237.)
Claes gaet met den Trommel raesen
Jackje moet op 't Fluytje blaesen
Herders Mey die wort geplant.
Siet die boertige Gesellen
Die Boerinnekens staen quellen
Om te dansen hant aan hant;
Nu myn lieve Treusel-doosen
Danst om diën Hoedt van Roosen;
Neeltjen, Teunis geeft de Crans,
Herders ende Herderinnen,
Treckt eens al te saemen binnen
Want het Veeltje roept ten dans.
In het Westvlaamse gedicht (!) vindt men een aanduiding van het bestaan op Meiavond, en waarschijnlijk ook in andere omstandigheden, van een buurgemeenschap van de jonge mannen. Evenals het scharminkelen, maar wat zachter uitgedrukt, is de symbolische meitak een uitdrukking van het volksgerecht over het gedrag van de huwbare vrouwen.
Definitief is het onderwerp in de folklore-literatuur nog niet afgehandeld. In de Westvlaamse sector valt te vergelijken: de korte beschrijving van M. Cafmeyer in ‘'t Was in de blijde Mei...’ (Biekorf 1946, 97) alwaar ook Meiliedjes worden medegedeeld; over de