feestje’ te komen en naar ‘heur stemmetje in de radiouw t' hurken’. Zo werd deze auditie een uitzonderlijke, levendige folkloristische avond, van 't begin tot het einde.
Nauwelijks was de eerste plaat met de St Maartenswijsjes afgedraaid, of heel het kindergezelschap kwam in beweging. Dertig lachende kinderkopjes draaiden zich om, al de vingertjes wezen in dezelfde richting en ingehouden stemmetjes fluisterden halfluid: ‘Godelieve!’. En de stralende moeder van Godelieve lachte tranen van geluk. Alzo ‘hurkten’ ze heel den avond en al de stemmetjes werden herkend.
Toen één van de meisjes een pas beluisterd vooizetje zelf bevallig en ongekunsteld kwam voorzingen, wilde elke aanwezige moeder haar kind, dààr ‘in levende lijve’ op die trede, zien en horen zingen. En alzo beklommen ze allen die kleine trede, - als soliste of in groep -: het podium werd nu een kleine speelplaats, tot grote voldoening van ouders en folkloristen.
De hoofdman, Prof. E.I. Strubbe, die op gemoedelijken toon een woordje uitleg gaf, wist zich bijzonder goed aan te passen aan dit ongewoon publiek: hij nodigde de kinderen vriendelijk uit, volgde het rythme met hoofd en schouders, en komplimenteerde al de zangeresjes. Stilaan zweefde er een kinderlijke stemming over de aanwezigen: kinderen, moeders, mimmees en folkloristen - bewust of onbewust - ze vooisden en wiegden allen min of meer bescheiden mee.
Om te sluiten werden de kinderen getrakteerd met een stuk choeolade en de gelukkige ouders gaven luidop hun voldoening te kennen: - ‘En z'halen der pertankten wel ere van’ - ‘'k en h'en 't mij niet beklaagd, was me da' een geestigen avond!’ - ‘He' me een traantje gelachen? wien had er da' gepeisd?’ - ‘En hij moet hij daarvoren wel pasentie he'n, om dat al t'hope t'houden en te rapelleren!’ - Ach! ja, dien here da' van voren! è was me dat een komplizante mens, enne wa?’ - 'k stonden ik da' vergapt op te kijken, hoe dat dien here alzo met de jongens kost ommegaan!’ - ‘Ja! e,n alzo met die liedjes opgaat’ - ‘Ja ma', en dan op den hoop toe, die karetate van die sokola!’ - ‘Ala w'en een geestigen avond gepasseerd, en als 't nog gebeurt, 'k zijn ik nog een keer te trekken’.
C.
Een folklorist van den Bond moet hier, om der waarheid wille, iets bijvoegen, te weten: dat hij dien avond, met zijn eigen oren, in 't uitgaan, de ouders eigenlijk meest hoorde klappen van ‘d'Ieffrouw’ en heur ‘pasentie’... Nu 't eene sluit het andere niet uit, Biekorf gelooft dat het verslaggevend