beurs, ‘ende dat de paepen oock hunnen interest daer in hebben’. De keizer had, volgens Pieter, nooit kwalijk gehandeld. Aan den pastoor en den onderpastoor zond hij schimpbrieven, en toen het ‘Manifest van Vlaenderen’ van den kansel afgelezen werd, toonde hij openlijk zijn mistevredenheid. Pieter immers was geletterd: hij was een wees, oud-leerling van de Bogaerdeschool te Brugge; te Aartrijke hield hij, zonder toelating, school. Op 19 Februari werd hij veroordeeld tot 14 dagen gevangenis op water en brood, en het werd hem verboden nog verder school te houden. (fo 44 v.)
Op 23 Februari werd de 43 jarige graankoopman Augustin Verheyde te Moere aangehouden. Hij was vader van 9 kinderen. Zijn keizersgezindheid stak hij niet onder de banken. Hij dreef den spot met den hoofdman der parochie en had aan Pieter De Cock een goede rammeling beloofd indien hij nog durfde uitkomen voor de Patriotten. De schepenen zonden Verheyde naar huis met een ‘scherp vermaen’ (fo 46).
's Anderendaags werd een herbergier uit Wijkhuize onder Hooglede binnen gebracht. Het was de 34 jarige François Nevejans, wiens herberg ‘de Rotse van Orep’ de vergaderplaats was van de keizersgezinden. Hij had in het openbaar beweerd ‘dat de afjonstigheyd der paepen ende die der groote van onse landen de eenige oorsaecke syn van de ongeluckige revolutie’. Hij werd vrijgelaten na onder eed beloofd te hebben zich voortaan beter te zullen gedragen (fo 51 v.).
Te Koolkerke, in de herberg Den Hert, had de 21 jarige timmerman Pieter Ouvry, uit Lichtervelde, oproerige ‘discoursen’ gehouden tegen de geestelijke en wereldlijke overheden. Hij beweerde dat de geestelijken de absolutie weigerden aan de keizersgezinden, en verklaarde dat ‘alle de geestelycke waeren verdoemt’ met nog een sleep van scheldwoorden. De schepenen zonden hem op 8 April 1790 naar huis met een ‘scherp vermaen’ (fo 67).
Erger was het geval van den 21 jarigen wever Karel