Biekorf. Jaargang 50
(1949)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
[Nummer 3]De Vrijdagmarkt te Brugge in 1744NU het oude station te Brugge sedert enkele tijd afgebroken is, vormt de Vrijdagmarkt en het Zand opnieuw één enkel groot plein. Deze uitgestrekte plaats wordt thans door de zorgen van het Brugse stadsbestuur opgeschikt. Benevens nieuwe wegen, gaanpaden en een dubbel tramspoor, wordt ook een plantsoen aangebracht, dat hoofdzakelijk uit lindebomen bestaat. Dientengevolge zal Vrijdagmarkt en Zand weldra totaal van uitzicht veranderd zijn, hetgeen ongetwijfeld zijn weerslag zal hebben op het doen en laten van vele Bruggelingen. Het is echter niet de eerste maal dat dit plein wordt verfraaid en met lindebomen beplant. Ook in het jaar 1744 - dus ruim tweehonderd jaar geleden - was de Vrijdagmarkt het voorwerp van grondige veranderingen. Toen werd aldaar een fraai gebouw in Renaissancestijl opgetrokken, dat bestemd was voor wachthuis van het leger en meestal met de Franse benaming van corps de garde betiteld werd. Overigens | |
[pagina 50]
| |
werd dit plein in een plantsoen van lindebomen herschapenGa naar voetnoot(1). Deze opschikkingswerken wijzigden het uitzicht van de Vrijdagmarkt al evenzeer als nu het geval is. En ook op het Brugse volksleven oefenden de veranderingen van 1744 een niet te onderschatten invloed uit. Was de Vrijdagmarkt vroeger een uitgestrekt zandplein, waar op bepaalde dagen van de week de veemarkt gehouden werd, nu zag men er nog de soldaten oefeningen doen of wetsovertreders naar het wachthuis opbrengen. Daarenboven speelden kinderen en jongelui er geregeld met de bal. 's Zomers boden de lindebomen een heerlijk overlommerde plek. Geen wonder dan ook, dat veel Brugse wandelaars bij voorkeur hun stappen naar de Vrijdagmarkt richtten. Ook door de vrijende paartjes werd het nieuw-opgeschikte plein druk bezocht. Zelfs de welgestelde burgerij, die voor de dagelijkse uitstapjes gebruik maakte van een koets, achtte het niet beneden haar waardigheid dikwijls heen en weer over de Vrijdagmarkt te rijden. Met één woord: de opschik met lindebomen viel in | |
[pagina 51]
| |
de smaak van het merendeel van de achttiendeeuwse Bruggelingen, zoals blijkt uit een liedje, samengesteld naar aanleiding van de voornoemde verfraaiingen en waarvan de tekst hierna volgt. Dit liedje vonden wij opgetekend in een langwerpig register van het Brugse stadsarchief, bevattende aantekeningen van de meest uiteenlopende aard, die voor het grootste gedeelte meer op penneproeven en schrijfoefeningen dan op eigenlijke aantekeningen gelijken. Hierop maken echter uitzondering een reeks annotaties over diensten gedurende de jaren 1707-1720 in de Sint-Gilliskerk te Brugge gecelebreerd, waarschijnlijk geschreven door een zekere Frans Van Damme, die organist schijnt geweest te zijn, alsook de teksten van een tiental liedjes of gelegenheidsgedichten, die met een enigszins jongere hand geregistreerd werden, doch niettemin waarschijnlijk door dezelfde Van Damme zouden kunnen geschreven zijn. Over de auteur van de laatstgenoemde teksten zijn ons geen bijzonderheden bekend. En of de afschrijver met de vervaardiger mag vereenzelvigd worden, blijft een vraag waar omtrent zelfs geen veronderstellingen mogelijk zijn. Zoveel is althans zeker, dat de liedjes ons geen hogen dunk geven van de taalgeleerdheid noch van de dichtkunst van de auteur. De teksten zijn inderdaad door velerhande taalfouten ontsierd, terwijl de verzen van gering allooi zijn. Ver van de waarheid zullen wij dan ook niet af zijn, wanneer wij vooropzetten dat de auteur geen eigenlijk letterkundige, zelfs geen rederijker zal geweest zijn, maar dat wij de maker van de voormelde gelegenheidsdichten veeleer onder de gewone man moeten zoeken. A. Schouteet | |
[Liedeken van de Vrijdagmarkt]
| |
[pagina 52]
| |
Ons oude Vrydachsmart die wort soo schoon gemackt
Door dese edel heeren van ons Brugsche stadt,
Door hun verstandigheydt, die sy hebben beleydt,
Twelck gheel Iropa doore wort verspreydt.
2
Comt en besiet dees loffelycke wercken,
Fray om t'aensien en wilt se wel bemercken.
Men siet die schoon splenaetGa naar voetnoot(1) met dese cordigaetGa naar voetnoot(2)
Onder een vanghenesse voor diegheen doen quaet,
De sonnewyssers schoon die staen daer oock ten toon,
Twelck is den oorsprong al van een persoon.
3
De beestemart siet men fray reguleeren,
Gheel rondt de mart can men fray diverteeren.
Ons beestemart staet schoon eenydereen ten toon,
Die Vrydaghsmart die spant noch bovenal de croon.
Ro(e)mt Brugghelingen nu, al met een groot plesier,
Wandelt de Vrydaghsmart met grooten swier.
4
Men siet alsnu van dagh tot dagh passeeren
De coetsen, schoon, commen daer promineeren.
Il vient là tout le jour pour faire un peu l'amour,
Om oock alhier te ryden desen nieuwen toer.
De lindebomkens schoon die staen daer oock ten toon,
Dewelck oock maecken dese plats seer schoon.
5
De Vrydachsmart mach dan wel syn ghepresen,
S'is eventwel veel schoonder als voor desen.
Men siet de jonckheydt hier daer nemen hun plesier
Met bollen ende caetsen, fray al uyt den swier.
Ons Brughsche borgerij commen dat al aensien.
't Is voor ons Brughsche stadt een groot plesier.
6
Laet voor het lest eens de trompetten clincken
En wil nu eens op haer ghesontheydt drincken,
Van die de oorspronck was van dese schoone plats,
Om soo te commandeeren op het selve pas.
Leeft langhe metter daet, bevriet van alle quaet,
En blift wys, verstandigh oock, in uwen staet.
|
|