| |
Mengelmaren
Uit den tijd van de loting.
- ‘Nog een die geen soldaat meer moet zijn’: zo hoort men nog zeggen door treffelijke menschen, als er iemand van het gezelschap hoorbaar den gezondheidsregel volgt van ‘beter in de wijde wereld of (dan) in een nauwen buik’.
Deze spreuk komt uit den tijd dat het loten bestond voor de soldaterij. Van een die in de loting een goed nummer trok en dus geen soldaat moest zijn, zei men: ‘Hij is er uit’. Wie een slecht nummer trok was ‘er in’ en moest naar den troep.
Onze spreuk is aldus een eerbare paraphrase voor: ‘Nog een die er uit is’.
Meulebeke.
| |
Allerheiligen-Allerzielen.
In Biekorf 1948, blz. 234, vraagt B.H. Dochy waar de Nieuwmarktenaars te Roeselare't gebruik der kaarsen op de graven vandaan hebben gehaald. En daar is sprake van een Hon- | |
| |
gaarse dame, voor wie, op Allerheiligen, brandende kaarsen werden geplaatst.
In Februari 1937 bracht ik enkele dagen door in een Tyroolsch bergdorpje, nl. Galtur. Rond het kerkje ligt het kleine kerkhof. Op ieder grafterp zag ik een gelijkaardige kruisversiering in gesmeed ijzer. Grote kruisen van de begoeden, kleinere van de mindere klasse, maar alle van hetzelfde maaksel. En aan haast ieder grafkruis bemerkte ik een soort pot in ijzer, die vastgehaakt hing. En ik vernam dat, gedurende de Paasdagen, op de Hoogdagen en op Allerheiligen- en Zieltjesdag, in deze potten olie werd gegoten en lichtpitjes te branden werden gezet, voor de zielerust van de afgestorvenen.
† J.F.
| |
Een bedelaarslied voon Driekoningen.
Rond Nieuwjaar (1949) kwamen de driekoningen op ronde door Ardooie: een volwassea vent, wat gegrimeerd en met een paar kleurige vodden gepareerd, zijn vrouw met een papierrn mutse op en een klein kind met een gele sjaal aan. Ze droegen geen ster maar een kribbeke verscholen in dennengroen, vastgeklonken aan eeu ijzeren staandertje. Ze zongen volgend, denkelijk onvolledig, liedje:
Ze vonden dat kindeke op hooi en stroot,
Ze vonden dat kindeke heel verblijd,
dat dient voor onze ziel en zaligheid.
Vrienden laat ons toch niet te lange meer staan,
We moeten van 't één na 't ander gaan,
Om te gaan zoeken ons gerief,
Bij die goe' mensen, als 't ulder belieft...
| |
Mariaverering te Gent.
In een kleine brochure: De Gebuurtekapelletjes en Gevelbeelden te Gent (8 blz.; met afbeeldingen) schetst E.H.G. Celis, bestuurder van ‘Gent aan Maria’, de oorsprong en verspreiding vooral van de kapelletjes, versiering en viering, in de volksbuurten. Van al deze nederige stichtingen bestaat er geen archief: Schr. heeft de mondelinge overlevering geraadpleegd en veel wetenswaardigheden kunnen verzamelen. Het geheel geeft een goede kijk op de ontwikkeling van een volksdevotie in de grote Vlaamse industriestad.
B.
| |
De Familie Verbrigghe.
Ter gelegenheid van het gulden huwelijksjubileum van August Vandermaliere en Emma Merlevede (gevierd te
| |
| |
Beveren-Roeselare op 10 Jan. 1949) liet E.H.C. Denorme, neef van de jubilarissen, een blad drukken met de lijn van de Verbrigghe's (opgaande tot omstreeks 1600) uit de stamtafel van zijn familie. Gedrukt op 50 exemplaren. Een zinrijk geschenk voor de feestvierenden en een voorbeeld van eenvoudige uitvoering voor de liefhebbers van familiegeschiedenis.
B.
| |
Doorluchtig.
Gesproken van ‘kaffie waar ge 't jaargebed kunt deure lezen’ (Biekorf 1948, blz. 240)...: zoo hoorde ik van een man van Stasegem nu onlangs, toen ik hem liet opmerken dat hij zijn afgedragen frak aanschoot:
‘Ja,'k wete 't wel. Hij begint van den bisschop te slachten, hij wordt doorluchtig.’
| |
Scherp Zitten.
Hier is 't antwoord van een man van wien men een pijpe tabak schooide (te Brugge):
‘Met den besten wille van da wereld, jongen, maar 'k en kan niet, 'k zitte zoo scherp of Scherpeetje zelve.
Kende gij Scherpeetje?
Dat is 't deurwaardertje uit de Spanjaardstrate.’
G.P.B.
| |
Zei-Spreuk.
't Is rijke, zei Pier Bauwens.
Deze zei-spreuk opgeteekend in Biekorf 1900, bl. 109, is niet volledig, want onlangs hoorde ik te Stavele van een zestigjarige persoon, geboortig van Oost-Nieuwkerke:
- 't Is rijke, zei Pier Bauwens, met z'n tegelen heerd en z'n eerden vloer.
| |
Wat zeggen de leliën?
Bij landsche menschen vindt men nogal dikwijls een of meer hutten leliën in een bloemperkje vóór de deure. Benevens de gekende remedie met ‘lelieblaadjes’ dient dat nog tot entwat anders, luistert maar:
‘Als de leliën opengaan (boginnen bloeien), binnen zes weken is 't oegst.’
‘Als de leliën fortigen (vorten, rotten), den oegst gaat fortigen’, zeggen ze.
A.B. Stavele
|
|