vogel hem te were door een eerste natuurlijk gebaar: hij stelt zijn pluimen rechte. Dat doet hij om de warme luchtlage te verdikken die ligt tussen zijn warm lijf en de koude van buiten. Het lastig geval met de vogel is zijn hoge lichaamswarmte, want hij heeft een warmere lichaamstemperatuur dan een ziek mens kan hebben bij de hoogste koorts. Daardoor is de vogel tot die eeuwige slavernij en dwangarbeid gedoemd van maar gestadig zijn voorraad brandstoffen te moeten vernieuwen omdat zijn lichaamsvuur standvastig moet aangekoterd en gelaaid worden.
Daarom is honger en dorst, voor de vogel, dodelijker dan de fel nijpende koude.
Daarom is zijn jacht op levensate zo groot en zonder pardon.
De merel heeft al de bezien van 's rijkemans hof al binnengespeeld. De koolmeze is op zoek naar al dat haar kan helpen en bijstaan tot vulling van haar maag. Zij 'n heeft het nog zo kwalijk niet gevonden, want daar zit ze neerstig te peuren in de witte nest van de rupsenpop. Zij scheurt de zijden zak vaneen, waarin de donzen larven van de rupsen zitten en ze vindt het goed van de boomgaard te kuisen van al zijn toekomstig fenijn.
Voor elk-end-een onder de vogelbende 'n is 't zo wel en zo smakelijk niet. In de meersen waar het gers rost is geworden van het danig vriezen en dooien achtereen, komen de sukkelaars om hun grote miserie te gare te smijten. De grond is hard, maar verderop heeft de wind wat met de droge blâren gespeeld en ze bij de grachtkant op een hoop te zamen geschuurd... Daaronder - bij neerstig zoeken - kan een spreeuwe nog een tettingje vinden, als 't wel gaat, of een kleine worm die bezig is met zijn leven te redden onder de warmte van die blaren.
Als de vorst het een dag of drie uithoudt, 'n kunnen de vogels met die schamele peuzelinge niet meer voort in bende leven en algauwe trekt elk op zijn eentje een ander gat in, droef, gelaten en de kop tussen de schouders. Van nu voort is 't moeder-ziel-alleen om doen.
Het lijden van die sukkelaars heeft ook hun zeden en gewoonten veranderd. Waar ze vroeger samen konden leven ‘gelijk God in Frankrijk’, al te zamen op 't zelfde land waar t'eten was voor iedereen, zijn ze nu gedwongen te scheiden om te zoeken en te vinden elk op zijn maniere en naar zijn bekomste. 't Is gelijk in den oorloge bij de mensen: ‘'t is elk voor zijn eigen’, zei de garde van Eecke, ‘'t is weglopen of te gare sneuvelen’, en hij liet zijn wijf zitten.