Biekorf. Jaargang 49
(1948)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Teleurgang van de Nieupoortsche kabeljauwvaart
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en vroeg twee mannen van goeden wil om ‘'t roer te vermaken’. Hij had maar te kiezen en liet ‘touwtje trekken’, om de twee mannen aan te duiden, die 't werk zouden uitvoeren. Er was één kans op tien om, van onder het schip, weer levend aan boord geheschen te worden. Daar was het gevaar uit de manden geslingerd, daar was de bedreiging versmacht te worden door 't overspoelende water of doodgeslagen te worden tegen de scheepswanden. Dan maar op Gods genade. De twee mannen gingen, in de manden gezeten, het ijskoude water in. Boven op het dek schoorden de andere mannen zich om, naar gelang de bevelen van den kapitein, de koorden op te trekken of te vieren, ten einde de twee waaghalzen daar beneden, zooveel het doenlijk was, op éenzelfde hoogte te houden. Na onmenschelijke pogingen, die een heelen dag duurden, - beurt om beurt gingen de mannen de manden in. - gelukte men erin het roer voorloopig terug vast te haken en schip en bemanning te redden. Dat er, in zulke omstandigheden, rampen te betreuren waren, zal wel niemand verwonderen. Deze van 't jaar 1867 willen we even schetsen: Op 23 November zeilde Jacob Bailleul met De Graef van Vlaenderen op wintervangst, de haven uit. Hij had een der jongste en kloekste bemanningen aangemonsterd. Hijzelf, alhoewel slechts 31 jaar oud, was de oudste aan boord. Hij had vrouw en drie kinderen. De overige manschap bestond uit Antoon Double, gehuwd en twee kinderen, Bailleul Desiré, broeder van den stuurmanschipper, Dedrie Jakob, Dewitte Willem en Messen Louis. Deze vier laatsten ongehuwd. Begin December woedde er een hevige storm, die dagen duurde. De sloep bleef in zee, evenals de andere sloepen der reederij, die mede naar de noordvisscherij vertrokken waren. In Februari waren alle sloepen terug, De Graef van Vlaenderen uitgezonderd. Het werd een angstig verbeiden, een martelende onzekerheid, een slingeren tusschen hoop en vrees. De sloep kwam nooit meer terug en nooit heeft men er nog iets van vernomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In dien tijd bestond er noch geen wet op de werkongevallen of een verzekering voor de visschers. Zelfs was, op 25 Februari 1868, de aanmoedigingspremie voor de visscherij op Doggersbank, Feroë en IJsland afgeschaft geworden. Wel werkte te Nieupoort een soort: Onderlinge Voorzienigheidskas der Visschers, enkele jaren vroeger gesticht, maar de beperkte middelen waarover men beschikte, lieten slechts toe bedragen uit te keeren, te gering om te leven en te groot om te sterven.Ga naar voetnoot(1) Wat deed men dan om de ellende te weren? Wanneer, te lande, bij schamele menschen een koei te kwiste was gegaan, dan ging de zak rond om een godspenning. Het zelfde had plaats in de visschersplaatsen, wanneer de zee haar tol had opgeëischt. Een door het stadsbestuur goedgekeurde steunlijst werd van huis tot huis aangeboden. Door het plaatselijk weekblad De Stad Nieuport werd ook een inschrijvingslijst geopend. Ze bracht Fr. 463,75 op. Een derde lijst werd door zekeren Heer A. Buysse, Nieupoortnaar van geboorte, maar te Parijs, 83 Rue de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
l'Arcade verblijvend, bij vrienden en kennissen rondgestuurd. Ze bracht Fr. 511.- op.Ga naar voetnoot(1) Een ‘lierdichter’ uit Melle en die J.K. naamteekent, dichtte een liedeke op de ramp. We geven het hier onverminkt weer.Ga naar voetnoot(2) Herinnering aan de Manschappen der Beunsloep ‘De Graaf van Vlaanderen’
Als de winter is gekomen
En het land is zonder pracht,
Wen de woede noorderstormen
Ons doen ijsen dag en nacht.
Dan toch bij dit kou getijde,
Varen uit ons dierbre steê
Menig goede stadgenoten,
Op een schuitje of sloep naar zee.
Vele jaren, onze visschers
Vonden heil bij hunne vangst;
Kwamen weder, hoogst tevreden,
En vertrokken zonder angst.
Maar helaas! de laatste winter
't Noodlot sloeg ons wreed en hard,
Onze beunsloep ‘Graaf van Vlaanderen’
Kwam niet weder, welke smart!
Hier beweent men goede jongens:
Twee gebroeders Dijs en Ko,
Vrouw Bailleulles brave zoonen,
Ze beminde ze toch zoo.
Velen vinden zich in smerte,
Messen treurt om zijn Louis,
Tone Doubel met De Witte
Zijn gebleven met De Drie.
Brave vrouwen, teere kindren,
Zucht en stort uw tranen nu,
Arme ouders, broers en zusters,
Dit verlies is groot voor u.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar toch troost u, diep beklaagde,
Daar bestaan nog goede lien,
Die u zullen ondersteunen
Hulp en bijstand komen bien.
Gij welstellend' rijke menschen
Brengt nu hulp in 't droevig lot,
Alles zal zijn loon ontvangen
‘Die den armen geeft, leent God.’
In hun name, goede harten.
Dank ik u voor uw bijstand,
U geleide d'Albehoeder
Naar het eeuwig, heilig land.
* * * Het verschijnen dezer lijsten zal ongetwijfeld bij de verwanten der visschers, die inmiddels naar 't Hooge Noorden waren vertrokken, pijnlijk hebben nagewerkt. Een zelfde lot kon ook hun dierbaren treffen. Zooveel te meer omdat in 1868 zeer talrijke visschers en zwatelaars op IJsland moesten. Het leven was immers moeilijk te doorworstelen. Dit jaar vertrokken er, uit Duinkerke alleen, boven de honderd vaartuigen naar IJsland. Gelukkig waren de tijdingen die gedurende dit seizoen uit de IJslandsche wateren toekwamen, geruststellend. Op welke wijze werden die nieuwstijdingen overgebracht? In 1730 moesten de reeders zelf een ‘jager’ daartoe uitrusten. Met het toenemen der IJslandsche bedrijvigheid in de havens van Oostende en van Antwerpen, werd door de Belgische regeering, die hierin het voorbeeld van Frankrijk navolgde, een schip uitgerust, dat voor opdracht kreeg de Belgische visschersvloot in de Noordpoolzeeën, gedurende de vischvangstperiode, te bewaken en te bezoeken. Dit schip was de driemastbark Mathilde, waarop, jaren lang, K. Claeys kapiteinde. Gedurende den winter deed de bark dienst als opleidingsschip van jonge matrozen. In het zomerseizoen ging de boot op rondreis in de hooge zeeën. Naast de officieren en de bemanning bevonden zich een aantal kajuitjongens aan boord. Ze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werden op die wijze, aldaar, verder in de zeemanspraktijk en in het visschersvak onderwezen. Op haar rondreis van 1868 had de Mathilde 25 kajuitjongens ingescheept. De in de poolzeeën ronddobberende Belgische visscherssloepen werden opgespoord. Kennis werd genomen van de reeds gedane vangst, maren en tijdingen werden aangebracht en op terugvaart medegenomen. Uit een verslag van 1869 vernemen we dat de Mathilde, op haar rondreis, in Juli en Oogst, ontmoette: De Eendracht, schipper Caroen, 15 weken zee, had 75 tonnen visch, (die sloep liep later binnen met 97 tonnen). - De Stad Nieuport, schipper Monteny, 12 weken zee, had 68 tonnen visch, (liep binnen op 19 Oogst met 90 tonnen visch). - Voortgang, schipper Messen, 9 weken zee, had 52 tonnen aan boord. - Nijverheid, schipper Monteny, 11 weken zee, had 52 tonnen aan boord. - Prinses Charlotte, schipper Lauwereyns, 10 weken zee, had 22 tonnen aan boord. Op 1 September liepen de Nijverheid, De Voortgang, en de Doggersbank, schipper Billiaert, binnen, onderscheidelijk met 65, 57, en 128 tonnen visch. De Prinses Charlotte bracht 51 tonnen op. Zooals men ziet, zijn we veraf van de groote opbrengsten uit de vorige eeuw. Oorzaken: kortere vangsttermijn, kleinere booten, mindere bemanning. 1869 was een slecht jaar. De Noordsche Campagne bracht slechts 468 tonnen op. In 1872 brachten de zes Nieupoortsche sloepen, van hun IJslandsche reize, 456 tonnen op. De wintercampagne gaf gemiddeld 50 tonnen per sloep. De totale gemiddelde jaaropbrengst benaderde dan ook maar de 1000 tonnen. De opgebrachte visch werd meestendeels in openbare veiling en dadelijk na aankomst verkocht. Die ‘vendities’ geschieden ofwel ter kaai, ofwel vóór de magazijnen van de reederij. In tegenstrijd met wat in de vorige eeuw gebeurde, werd geen visch gestockeerd. De prijs die betaald werd, bleef nagenoeg ieder jaar rond dezelfde bedragen schommelen. Men betaalde van 65 tot 73 Fr. de tonne visch, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de jaren die volgden bleef de toestand ongewijzigd. Geen vermeerdering in de vloot en even geringe opbrengst. Het bedrijf kwijnde langzamerhand naar een roemloos einde om in 1884 den genadeklop te krijgen. Vanaf 1885 is er te Nieupoort geen spoor van kabeljauwvaart meer te vinden. J. Filliaert |
|