dat wij voelen hoe bij deze kunstenaars de dwang ontstond tot wekken, verwekken en uitvoering van hun doeken.
De mirakuleuse onderdelen en de goddelijke symmetrie van de panelen der Van Eycks, deze van Memlinc en hun opvolgers kent de Bruggeling genoeg. Wat we zien in dit modern boek zijn niet alleen kleuren als fonkelende juwelen, alsmede de bindende verfstof, maar tevens zijn nog enkele bladzijden gewijd aan de uitslagen van de allerlaatste scheikundige onderzoekingen betreffende de verflagen.
Bij het verschijnen van zulk een werk treurt de Bruggeling om het feit dat zoveel Vlaamse primitieven verspreid zitten - niet in 't buitenland, want daar zijn ze trouwens onaantastbaar - maar ook in België, waar ze in 't Museum zo zelden worden bezocht, omdat de toevallige museumganger er geen belang in stelt en de fijnbesnaarde primitieven-‘minnaar’ ze niet weet hangen.
De Vlaamse Primitieven saamgebracht in een boek van Leo Van Puyvelde is goed. Verzameld te Brugge ware beter; dat leerde ons 1939 met de Memlincs. Maar best nog ware: door de grootmoedigheid van de ‘Vrienden van 't Museum’ aller steden een verbond gesloten tot wisselwerking en uitbesteding. De Primitieven te Brugge, al de Leieschilders van de Latemse school in 't Park van Gent, de scholen van Brabant te Brussel en te Antwerpen de reuzen van de Vlaamse Renaissance.
Zo ware eenieder gediend met vruchten van eigen bodem.
Of telt doelmatigheid, planmatigheid en nieuwe zakelijkheid dan niet voor onze oude meesterstukken?
En ware dit ‘schommelen’ geen enige gelegenheid om te breken met sleur en slenter, en 't kaf te ziften van het koren?
Ten slotte zou het in bruikleen ontvangen van de elders hangende primitieven slechts een geringe vergoeding betekenen voor 't uitlenen van onze meesterwerken in grote tentoonstellingen.
Is het waar of niet? Moet de liefhebber van Brugge niet sterk een oog in 't zeil houden om zijn lieveling Kannunik Van der Paele te zien te krijgen? De wonderbaarlijke kerel reist telkenjare West Europa op en af zodat wij 't flink aan boord moeten leggen om onze oude stadsgenoot eens goeden dag te kunnen zeggen.
In October jongstleden melde ik mij zonder voorbericht aan, maar de gastheer was alweer afwezig in het buitenland.
Vandaar mijn bescheiden verzet in ‘Biekorf’. G.P. Baert