Biekorf. Jaargang 49
(1948)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAllerheiligen-allerzielen
| |
[pagina 233]
| |
van Allerzielen, plaatsen zij op de grafstenen hunner overleden familie een groot aantal kaarsjes die zij brandend houden tot laat in den avond, zolang het kerkhof open is: daarom ook lossen zij elkander af. Het aantal brandende kaarsen schijnt in verhouding met de grootte en den praal der grafmonumenten waarvan sommige een kapel vormen, waar dan ook de vlammetjes beschut zijn tegen weer en wind. Of het aantal kaarsen in verhouding staat tot het aantal overleden familieleden die men wil gedenken, hebben wij niet kunnen te weet komen; aanvankelijk was dat misschien wel zo, maar nu heeft het den schijn niet daarvan. De gewone bevolking van Roeselare doet daaraan niet mee; evenals overal elders (sedert den eersten wereldoorlog) versiert zij de graven met bloemen en gaat daar den vooravond van Allerzielen een bezoek brengen en een gebed storten. Thuis staan wel kaarsen te branden op de schouw, ‘voor de zieltjes’. Bovenbeschreven gebruik bij de Nieuwmarktenaars is zeer oud; het slaat verder dan mensengeheugen strekt: het behoort tot de eigen zeden en gebruiken van onze Leurdersbevolking. Edoch: stilaan is die merkwaardige en schone geplogendheid aan het wegsterven en komen bloemen de plaats innemen van de sprekende brandende kaarsen! Mode...!! Waar haalden onze Nieuwmarktenaren dat eigenaardig gebruik vandaan? Hebben zij het geleerd op hun zwerftochten in den vreemde, of wijst het naar hun verren oorsprong en houdt het verband met de bakermat waaruit zij heengetrokken zijn naar onze oorden? In alle geval bestaat hetzelfde Allerheiligen-gebruik nog elders. Zo vinden wij bij Van GennepGa naar voetnoot(1) dat in de streek van Valenciennes en van Avesnes (Noord Frankrijk) tot vóór 1914, ter gelegenheid van Allerheiligen-Allerzielen, de landelijke bevolking aldaar op de kerkhoven | |
[pagina 234]
| |
lich aanstak zoals onze Nieuwmarktenaars doen. Vroeger heeft hetzelfde gebruik bestaan in de streek van Dijon. De Franse schrijver Jean Mistler, in zijn roman Ethelka, verschenen in 1929, verhaalt hoe een jonge Hongaarse vrouw na tegenslagen in haar huwelijk zelfmoord pleegt: zij werpt zich in den Donau. Haar lijk wordt opgevist door landlieden, op Allerheiligen, dus daags voor Zieltjesdag, en de meisjes van het dorp plaatsen brandende kaarsen op het graf der onbekende: ‘Zo heeft ook Ethelka evenals de anderen’, zegt de schrijver, ‘een vlammetje dat brandt op haar grafstede, laag tegen den grond, als de ziel van een ras dat niet sterven wil.’ Hongarije-Dijon-Valenciennes-Avesnes-Roeselare: wie weet waar dat gebruik nog bestaan heeft of blijft bestaan? en wie weet tot welke oertijden het terugslaat! B.H. Dochy |
|