Op 28 April 1790 kwamen de beide wetten van Ardooie akkoord met ‘sieur J. Caspar Ruez, meester orghelmaecker tot Brugge’ om deze laatste het orgel te laten vermaken voor ‘100 guldens courant’. Immers reeds vanaf 1786 was Van Peteghem van Gent niet meer gekomen om het orgel na te zien en ‘te erstellen van synen ghederangeerden staet’.
Ruez werkte te Ardooie in Juni 1790.
Wanneer alles gedaan was, werden volgende personen speciaal geroepen door de prochie. om het werk te keuren:
op 21 Juni 1790: de kosters Josephus Deckmyn van Ardooie en Joannes Retsin van Pittem.
Op 25 Juni 1790: Joannes Houdappel, ‘organist en carlionspeelder der collegiale en prochiale binnen Thourhout’.
Op 2 Juli 1790: de kosters B. Everaert van Lichtervelde en Ch. Vander Haeghen van Oostkamp.
Behoudens enkele details vonden ze het orgel in goede staat. Die goede getuigenissen ten spijt moest Ruez nogal lang wachten op zijn loon, want in November 1791 dient hij daaromtrent een vordering in bij burgemeester Cauwe. Op 21 December daaropvolgend voldeed men hem toch.
Het is de enige maal dat we hem te Ardooie zien. (Stukken in Rijksarchief Brugge, Triage de Liasses, nr 13).
Ardooie.
L. Van Acker