Biekorf. Jaargang 49
(1948)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd[Nummer 10]De strijd tegen de zee in het YserbekkenAlgemeen wordt aangenomen dat men dijken gebouwd heeft in Vlaanderen, vanaf de ixe eeuw; men kan daarvan bewijzen vinden in de oude Ysermonding. Een oude weg, nu nog steeds genaamd Oude Zeedijk, loopt van de duinen bij het gehucht Groenendijk, tusschen Oostduinkerke en Nieupoort, naar het Zuidoosten weg. Men vindt hem ten Oosten van Wulpen, ten Westen van Avecapelle en Zoetenaye, ten Oosten van Lampernesse, Oudecapelle en Nieucapelle, en eindigende bij den Yser te Ter Knokke. Welnu, verscheidene dorpen, gelegen ten Westen van dezen dijk, dus achter den dijk, zijn reeds vermeld in de ixe eeuw; andere in de xe en de xie eeuw. Veurne in 870; Steenkerke in 828; Lampernesse in 857; Loo in 841; Wulpen in 921; Adinkerke in 992; Eggewaertscapelle in de xie eeuw. Indien deze dorpen zich reeds zoo vroeg konden ontwikkelen, moesten zij reeds bevrijd zijn van overstroo- | |
[pagina 194]
| |
mingen door een dijk. Ten Oosten van den ouden zeedijk vindt men integendeel geen dorpen vóór de xiie eeuw vermeld. De eerste dijken waren met weinig zorg gemaakt; men bezat ook de ondervinding niet aangaande den vereischten weerstand en de hoogte der dijken om alle overstroomingen te vermijden. Maar een ander belangrijk feit verplichtte onze voorouders hun dijken steeds hooger en sterker te bouwen, namelijk de gestadige bodemdaling onzer kust, die onbetwistbaar is en voor gevolg heeft dat het peil der zee, tijdens de tempeesten, gedurig stijgt. De talrijke dijkbreuken en overstroomingen waren dus alleen toe te schrijven aan het gemis van ondervinding bij het bouwen van dijken, en niet aan het feit dat de tempeesten vroeger geweldiger en talrijker waren dan nu. Een ander feit was oorzaak van menige dijkbreuken in de zeedijken. Daar zij blootgesteld zijn aan de getijstroomen, moest de drukking toenemen naarmate de dijken dichter bij elkander liggen. Welnu, men heeft trapsgewijze deze dijken dichter en dichter van de rivier gebouwd; vandaar de menigvuldige dijkbreuken, nog sedert de laatste bedijking. Wij hebben bewijzen dat onze dijken nu hooger moeten gebouwd worden dan vroeger. Ten Oosten van Middelkerke is er nog een oude zeedijk bewaard gebleven achter de duinen. Deze dijk bereikt het peil van 7m50; welnu, de steenen dijk, nu vóór de duinen gelegen, bereikt het peil 9m85. In Nieupoort was de plaat van den kaaimuur nog aan het peil 6m20 in 1906. Bij groote springvloed en sterke wind was de stad onder water gezet. Men zag zich gedwongen den kaaimuur te verhoogen, die nu het peil 6m70 bereikt. Tusschen Nieupoort en de zee, bij de kreek van Lombardie, bereikt de dijk, langs de rechterzijde van den Yser, het peil 7m20. Een oude dijk, loopende langs de kaaipolder, en nu nog bewaard, bereikt enkel het peil 5m30. In de registers van uitgaven van het archief der Noordwateringen der xvie eeuw vonden wij menige | |
[pagina 195]
| |
gegevens betreffende het onderhouden en het versterken der dijken, zoowel als het herstellen der dijkbreuken. Deze gegevens zijn van belang, om reden dat het de oude manier van werken is uit de middeleeuwen, die nog steeds in gebruik was in de xviiie eeuw. Wij vinden er de bewijzen van in de archieven van Oostende vanaf 1404 tot 1536, bewaard op het Rijksarchief te Brussel. - Daar men wilde de rivieren en vaarten gebruiken voor het aflossen van het polderwater, en ook voor de scheepvaart, moest men een middel uitvinden om het water in de rivieren en vaarten te behouden; men vervaardigde zoo de overdrachten, bestaande uit een dam met lichte glooiingen, waar de schepen overgetrokken werden bij middel van een windas. In den dam waren er verlaten gemaakt om het water, in tijden van groote regens, te kunnen aflossen naar zee. Dit was het begin, maar nog weinig praktisch. Zulke overdracht bestond reeds in den Yser vanaf de xiie eeuw. Philips van den Elzas spreekt reeds van regelmatige scheepvaart tusschen Brugge en Dixmude in 1166. Men spreekt van Nieuwendamme reeds in 1167 (de Flou, Com. Flam). Van dan af kon men ook vaarten en leitjes graven. Volgens de oude teksten ziet men klaar dat vroeger het woord dam gebruikt werd voor sluis. De eigenlijke onafhankelijke sluizen met sas bestonden ook reeds in 1267 (Chron. Dun.), namelijk in de Venepe. Reeds in 1218 spreekt men van de Venepesluis (Chron. Dun.) zonder aan te duiden of er reeds een sas bij was; dit was nochtans reeds een sluis die op zichzelf bestond, zonder overdracht. Zoo konden de schepen van alle grootte en gewicht koopwaren overbrengen van de eene stad naar de andereGa naar voetnoot(1). Het bestuur der Noordwateringen had vroeger meer | |
[pagina 196]
| |
zeedijken te onderhouden dan nu, daar de sluis van Nieupoort, gelegen in den Yser, nog te Nieuwendamme stond, dus op 3 km. Oost van Nieupoort. Men had bijgevolg zes km. dijken meer te onderhouden dan nu; en deze dijken waren zeedijken, d.w.z. dat de getijstroomen deze dijken bespoelden, hetgeen veel meer zorgen en onderhoud vergde. Deze dijken werden gewoonlijk beplant met struikgewas op de hellingen, en met boomen op de kruin, om door hun wortels de aarde van den dijk meer gesloten te houden. Zoo vinden wij voor 1782: ‘Voorders op den drye en twyntighsten in December 1782, geweest naer d'hooghe brugghe by Dixmude en aldaer twee duyst swarte doornen planten aenveert, en twee mannen gesocht om die te planten ten welcke opsichte den rendant den vieren twyntigsten dyto gewees heeft om de platsen waer men die planten soude aen te thoonen en te letten dat sy die wel sneeden.’ Verder spreekt men nog van ‘swarte en witte doornen en braemen.’ Somtijds moest men een strook land koopen om een dijk te versterken: ‘Betaelt Joffr. weduwe van d'heer de Brauwer tot Oostende, over 28 roeden lants afgenomen van haere hofstede in St Jooris by duyvelshooren en gebruikt by Lagein tot versterken van den dyck...’ Bij stormachtig weder werd er gewaakt dag en nacht op de zeedijken: ‘1757. Betaelt aen Jacobus van Eecke over ten lesten wynter gedeurende net hoogh waeter gepatrouilleert te hebben langhst den veurnambachtechen dyck, den tydt van vyfthien daegen a twee stuyvers daeghs...’ | |
[pagina 197]
| |
De kruine van den dijk diende tot openbaren weg, en werd soms met steengruis of ander materiaal belegd: ‘1777, voorts een andere journé door hem rendant verdient tot coopen dyversche koopen steengruys binnen Dixmude om te leggen op den veurnambachtschen Dyck, een dagh...’ Bij stortregens vloeide er soms veel aarde weg van de kruin; men groef kleine greppels Om het water gemakkelijk te laten wegvloeien: ‘1791,... elck man veerthien stuyvers by jaere om ten allen tyden van 't jaer sorge te nemen in tydt van felle regens om stillekens sonder landspoelinge 't water door grypvooren af te laeten uyt de toevallende pitten ende diepe waegenslagen...’ Men kocht in groote hoeveelheid bundels stroo om de dijken te versterken. Men spreidde eene laag stroo op de helling, die men bevestigde met stroobeugels om zoo de werking van het water te breken. Men noemt dat ‘dijken krammen’ of voorzien van krammatten. Stroobundels werden ook gebruikt om voorloopig kleine dijkbreuken te stoppen: ‘... over leveringhe vier hondert gley tot het opstoppen het waeter aen den veurnambachtschen dyck, desen 8 february 1779, Joannes Meuss.’ 1779: ‘voorts gelevert /00 boonschooven die gedient hebben om te stoppen den breucke in den dyck voor den oliephantmolen ende langst den dyck,... item 29 gleyen.’ ‘Over leveringhe van achttien hondert terwen gley noodigh aen den dyser ofte veurne ambachtschen dyck.’ 1780: ‘Over leveringhe van twee en twintigh hondert gley schooven gedistribueert aen den dyck loopende van Nieupoort naer Dixmuyde...’
Men gebruikte ook reeds lijnwaden zakken, met aarde gevuld, om de dijkbreuken te vullen: ‘1779, Lynwaeten op den 27 xbre negen en zeventig tot het maecken van sacken dienende om de breucke in den dyck den dysseren...’ Dit middel werd gebruikt om ernstige breuken te stoppen. Maar in dit geval gebruikte men nog een ander middel om voorloopig de strooming van het water te breken. Men trachtte een | |
[pagina 198]
| |
schuite vóór de breuk te brengen en ze daar vast te zetten bij middel van houten pijlen die men in den grond sloeg; dit was een gevaarlijk werk: ‘Engel Magry woonende op de heerlyckhede van Nieucapelle ende Pieter Steculorum tot Oostvleteren dat zy op den 26 xbre 1779 met groote risque ende peryckel van hun leven te verliezen hun beweeght hebben in eene schuyte in de breucke van den dyser nevens de landen van Pieter Ameloot ende al schudden ende beven in deselve gesleghen hebben différente pylen tot arretteeren het schip, het welcke middelertydt veerdigh gemaeckt wiert omme jegens de selve pylen te doen afvaeren ende arretteeren, het welcke soo avantagieuselyck is uitgevallen dat het gemelde schip de ontrent de twee derden van de gemelde breucke heeft bedekt ende alsoo seer goede occasie gegeven heeft ora de breucke te stoppen over welcke geleden groot peryckels sy niet anders en hebben geprofiteert dan hunne naturelycke daghure...’ Heden gebruikt men in Nederland een soort van wilgen matten, vervaardigd met wissen, die vóór de breuk vastgezet worden, om voorloopig de strooming van het water te breken. (Slot volgt) K. Loppens |
|