Biekorf. Jaargang 49
(1948)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| |
Die Belle Grison zou afkomstig geweest zijn, tusschen Bovekerke en Koekelare. Daar zij maar weinig neiging vertoonde van baard of knevel, kwam het in haar gedacht vrouwenkleeren aan te trekken en als meid te gaan dienen op een hoeve te Klerken. Bij den val van Napoleon, toen alle gevaar voor haar geweken was, had zij nu juist een nieuwe rok en jak in de maak: zij ging naar de kleermaakster om die op te zeggen en trok naar een manskleermaker om broek en vest te doen maken... En zoo lekte de zaak uit. Op de hoeve, te Bovekerke, waar mijn vader werd grootgebracht, is een oud manneke gestorven, diep in de tachtig; het was moer dan vijftig jaar op die hoeve werkzaam, het heette Liefke Van Beveren, had zich ook lange jaren verstoken in de bosschen rond Brugge als refractaire van Napoleon, was afkomstig van Knesselare, en had te Brugge Baekeland zien onthoofden. Het manneke heeft dikwijls van ‘Belle’ verteld aan mijn vader, het kende er zelfs een liedeke over, dat te dien tijde op de streek rond Bovekerke mondsgemeen was; jammer heeft mijn vader het niet opgeteekend, maar hij kende er nog het refrein van, dat klonk aldus: z' Had eerst een rok en een jakje (of jakske) doen maken,
't Moest nu een broek en een vesteke zijn.
Seffens de naaister haar werk maar doen staken,
Want voor 'n man, was dat toch te gemein.
D. Van Acker-Kidey, Mortsel.
Ik dank den heer Van Acker voor zijn gegevens. Geen twijfel: Belle Grison was de volledige naam, waaronder zij, of liever hij, bekend stond, Misschien was Grison toch de eigen familienaam? Het is goed aan te nemen dat Belle hier en daar bij de boeren werkte. Aldus ook te Klerken, of was het Werken? En te Edewalle. Het gebeurt wel meer dat de volksverbeelding hetzelfde op verschillende plaatsen situeert. Bijzonderheden daargelaten, denk ik nochtans te mogen blijven gelooven dat Belle te Edewalle op de Leemwalhoeve bij den heerd heeft gezeten en daar den appel vong in haar schorte. Het zou me spijten moest het elders gebeurd zijn. Wie weet er meer over, en wie kent er nog het liedeke van Belle Grison? K.S. Zou de vertelling van Belle soms niet teruggaan op een oud marktliedje? Of is het omgekeerd? Het opgegeven refrein klinkt bewust letterkundig en het rijm zijn-gemein is niet Westvlaamsch... B. | |
[pagina 190]
| |
Een vergeten Rederijker uit Napoleon 's tijd.Onlangs kwam ik in het bezit van een dichtwerkje, afkomstig uit de Bibliotheek van wijlen P. Allossery, en dat getiteld is: De vereerlykte Belgen, in vier Zangen, door Amandus Missiaen in Gidts. 't Werkje werd gedrukt te Brugge, bij P. de Vliegher, St. Jacobsstraat 52, in 1809. Het gedicht, opgedragen aan ‘den geleerden Heer, Mynheer Pieter Boeckaert, Meyer in den Dorpe van Gidts’, behandelt in een 40-tal bladzijden de geschiedenis van de Belgen, Vlamingen of Nederlanders, want de dichter gebruikt die woorden door elkaar. Een verband met Noord-Nederland is goed merkbaar: 't begint en eindigt met een vers van Feitama, de stijl is de gezwollen stijl van de toenmalige Hollandsche periode, en ook Noord-Nederland deelt duidelijk in zijn vereering. De dichter vraagt dat men zijn voorbeeld zou navolgen door ook verzen te schrijven; hij zelf hoopt nog dikwijls gedichten in het licht te geven. Vooral spoort hij ‘de Jongheyd’ aan tot strijd voor de moedertaal: ‘Helpt met my ons Moeder-tael
Aen den vreeden tyd ontrukken,
Die ons nae-gebuers verdrukken,
Tot zy is in zegepraal’.
Bedoelt hij met ‘de Jongheyd’ enkel de jeugd ofwel de Rederijkerskamer van Gits, die zoo noemde? Over onzen dichter heb ik elders weinig aangetroffen. In zijn toezang zegt hij dat hij nog maar 22 jaar is. Ik heb echter zijn geboorteakte rond de jaren 1787 in de doopregisters van Gits niet teruggevonden. Is hij geboortig van Gits? De Benige vermelding van zijn werk is in het Biographisch Woordenboek der Noord- en Zuid-Nederlandsche Letterkunde van J.G. Frederiks en F.J. Van den Branden (Amsterdam, 1890) op blz. 522; doch ze brengt niets nieuws bij. Zijn er soms geen lezers van Biekorf, die meer nieuws weten over onzen dichter? R.V.O. Gits.
- Amandus Missiaen was in 1847 lid van de Maetschappy van Rhetorica van Lichtervelde en heeft bij feestelijke gelegenheden aldaar zijn dichtader laten vloeien in Eerekransen en Jubelkransen op spijskaarten en anders. Zie P. Allossery's Boekenschouw, II, onder Lichtervelde nis 17, 20 en 31. B. | |
Kapel en Beeld in Europa.De Vrienden der H. Maagd vierden het 25e jaar van hun stichting met de uitgave van een Jubileumnummer; ‘Kapel en | |
[pagina 191]
| |
Beeld in Europa’ opgesteld door hun bestuurder en bezieler E.H. Gabriel Celis. (20 blz. groot in 8o met talrijke afbeeldingen; 20 frank. Te bestellen Molenaarstraat 38, Gent). In deze bescheiden brochure is een schat van kennis samengebracht en overzichtelijk gegroepeerd. Schr. behandelt de vorm van de volksheiligdommen: de stenen kapelletjes, het boomkapelletje, de gevel- en hoekbeelden, de kruisen: met telkens een verwijzing naar de oorsprong en de ontwikkeling van de verschillende vormen waarvan typische voorbeelden besproken worden. Leerriik is ook het ‘panorama’ op de volkskapelletjes in de verschillende landen van Europa. Aanbevolen aan allen die houden van volksgebruiken en een edel werk willen steunen. B. | |
Dobbel David.Vóór den oorlog van 1914 woonde hij te Ieper en had er geen andere naam als Dobbel David. De man hield Café in 't Voske, in de Elverdingstraat bij 't Prison, en iedereen te Ieper kende hem. Zijn familienaam was David en zijn doopnaam nog een keer David, maar de menschen noemden hem nooit anders als Dobbel David. R.M Dikkebusch. In tijd van enkele maanden heeft Biekorf twee van zijn beste mannen verloren, twee Bruggelingen en Brugsche zielen van het zui verste water. Emiel Van Cappel (Brugge 1877-Izegem 1948) was een van de beste medewerkers van vóór 1914. Te Leuven geschoold door Professor Cauchie, wist hij, op een voorbeeldige wijze, critische geestesrichting met een onverstoord idealisme te verzoenen. Als learaar te Kortrijk bewerkte hij zijn bekende handboeken voor de algemeene geschiedenis. Ook te Kortrijk, in den pas gestichten Geschied- en Oudheidkundigen Kring, leverde hij zijn merkwaardige bijdragen over de territoriale geschiedenis van het oude graafschap Vlaanderen. Zijn voorliefde voor de sociale geschiedenis leidde hem op het bouwland van de Volkskunde. Aldus schonk hij aan Biekorf een voortreffelijke Studie over Mei- en Sinksengebruiken (1903), gevolgd door talrijke kleinere mededeelingen; zijn historiographisch overzicht ‘Kerels en Blauwvoeten’ (1906-1907) lokte bij zijn vriend Dokter Emiel Lauwers een zalig verzet uit in dezes beste vertelling: Een Taaie Kerel (1908). In 1919 verliet E. Van Cappel het onderwijs voor zijn tweede en laatste arbeidsveld: Izegem. Het vaarwel aan studie en geschiedenis koste hem veel - en de liefde tot zijn vak bleef hem steeds bij. Zijn toewijding aan het parochiewerk was echter volkomen en hij werd het geliefde, | |
[pagina 192]
| |
blijmoedige, onvermoeibare ‘pasterke’ dat heeft gedraafd en zich heeft afgesloofd voor het geestelijk en stoffelijk welzijn van zijn kudde. Zijn eenige voorliefde waren de kinderen, de zieken en ouderlingen en de ‘dutsen’. Ook midden in zijn priesterwerk behield hij een zelfstandig oordeel over menschen en dingen: tot in zijn late dagen leefde en roerde in hem een Vlaamsche stoutigheid die geurde naar de ‘gouden eeuw’ der Blauwvoeterie. God beloone 't hem. Kakel De Wolf (Brugge, 1883-1948) is heengegaan onverwacht en al te vroeg. Nauwelijks drie jaar had hij den alouden ‘Cleynen Thems’, de apotheek onder S. Salvatorstoren, aan zijn zoon overgelaten: op zijn buitengoed te St Michiels mocht hij zich nu rustig wijden aan zijn planten en boomen, en vertellingen schrijven voor Biekorf en voor Beertjes Almanak, en de laatste hand leggen aan zijn groot werk over het Brugsch dialect... Biekorf verliest in hem een groot weldoener, een wijzen raadsman, een besten medewerker. Als schrijver was hij, naar zijn eigen woord, een kind van Biekorf: zijn broeder Lodewijk zaliger heeft hem rond 1925 zijn eerste vertellingen doen neerschrijven voor Biekorf en hem hiermede het noodige zelfvertrouwen gegeven om verder te werken en uit te geven. Een zwijgzame natuur, steeds wakker waarnemend en opnemend. En een diep, kunstzinnig gemoed, genietend van echtheid en oprechtheid. Hij verkende en ontleedde en beschreef de menschenvarieteit ‘Bruggeling’: de kleine luiden uit godshuis en volkskwartier, den ambachtsman en paprentenier, een ‘comédie humaine’ in miniatuur. Hieruit distilleerde hij het onbewust, zuiver traditioneel volksleven, dat een eeuwig herfsttij viert en uitleeft in weelde van klank en kleur. Kuwheid en bitterheid mogen in 't voorbijgaan den kop opsteken, nooit is de fijne en milde humor van de lucht die zijn vertellingen doorstraalt en naar een blij einde draagt. Hij was een Franciskaansche ziel. Wat hij teekende en schreef, zong en vertelde was eenvoudig een loflied tot den Schepper, voor al hetschoone en goede en lustige dat om ons is in plant en dier en mensch. Hij werkte in het licht van den eeuwigen Vrede. V. |
|