Biekorf. Jaargang 49
(1948)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen proces van bespieding te Brugge in 1690DE oorlog van het Verbond van Augsburg tegen Lodewijk XIV begon in 1689 en duurde tot aan den Vrede van Rijswijk in 1697. Gedurende dezen oorlog maakten de Fransen voortdurend de Brugse omgeving onzeker. De stad hebben ze echter niet ingenomen. Dit hadden ze echter wel gewild aangezien ze in 1690 een spion naar Brugge zonden, die de stad en de omliggende plaatsen moest verkennen. Op 25 Januari 1690 werd door Simon Galle, stedehouder van den schout van Brugge, een Waal aangehouden ‘de welcke suspect was te wesen een spion ofte verrader’. De aanhouding gebeurde in de herberg ‘Cortrycke’ bij de Eekhoutbrug. Men vond bij hem een stok waarop voetmaten aangebracht waren; tussen | |
[pagina 163]
| |
de balken van de zolder en onder de trap vond men zekere brieven die hij daar weggestoken had. Hij heette Jean Roulant, was 40 jaar oud en geboortig van Salines in Boergondië. Hij was soldaat bij het regiment Coevoorden, in de compagnie Wijlant van Heften, die in garnizoen lag te Mons in Henegouwen (dat toen nog niet in de handen van de Fransen gevallen was). Op 2 Januari was zijn broeder Claude Roulant, die werkte aan de versterkingen van Duinkerke, naar Condé gereisd, en had hem naar Bernissart doen komen, waar hij op Frans gebied door twee Franse soldaten aangehouden werd. Hij was dan met zijn broeder naar Duinkerke getrokken waar de ‘lieutenant du Roy’ hem gelastte naar Brugge te gaan wonen om er de bezetting te bespieden en een plan van de vestingen op te maken. Op 13 Januari was hij te Brugge aangekomen, samen met een jongen van 10 1/2 jaar, die de brieven voor Roelant, die ongeletterd was, moest lezen en schrijven. Eerst nam hij zijn intrek bij de weduwe de Clercq, en na drie dagen ging hij wonen in de herberg Cortrycke, bij de Eekhoutbrug, waar hij op 25 Januari aangehouden werd. Op 16 Januari had hij een eersten brief geschreven naar Duinkerke met gegevens over de samenstelling van het garnizoen van Brugge. Hij had de nodige inlichtingen ingewonnen op de Markt bij de soldaten die er met teerlingen speelden. Te Brugge lagen vier Engelse regimenten (1200 man), een Italiaans (500 man) en één regiment ruiterij (200 man). Twee dagen later schreef hij een tweeden brief handelende over de vestingen van Brugge. Op de dag van zijn aanhouding had hij nog een brief geschreven met aanwijzing van de plaats waar de stad het best te bereiken was. Hij was nog belast met het bezorgen van inlichtingen over Damme, Oostende, het fort van Nieuwendamme bij Nieuwpoort en het fort St Philips bij Oostende. Als loon zou hij honderd pattacons ontvangen. Hij had reeds laten weten dat het fort van Nieuwen- | |
[pagina 164]
| |
damme het gemakkelijkst te bereiken was bij hoogwater door middel van schuiten; het garnizoen ervan bestond uit 20 man. Te Nieuwpoort lagen er zeven regimenten in garnizoen (2000 man), waaronder twee regimenten dragonders en één regiment ruiterij. De wacht langs de vaart Brugge-Oostende werd waargenomen door een half regiment Hollanders dat om de veertien dagen afgelost werd. Hij wist echter niet of dit regiment te Brugge of te Sluis in garnizoen lag. Over de andere plaatsen had hij nog geen gelegenheid gehad inlichtingen te verzamelen. De verbinding met Duinkerke werd verzekerd door Marie Thirion, geboren van Petit-Roeulx bij Nijvel, 39 jaar oud en weduwe van Pierre Bordeaux, soldaat in het Zwitsers regiment Erlacq, in dienst van de Franse koning. Deze vrouw, die te Brugge geweest was op 16 en 25 Januari, werd aangehouden op 7 Februari, toen ze voor de derde maal naar Brugge kwam. Op haar werd een brief gevonden van den broeder van Jean Roulant, alsook vier pistolen geld, die voor deze laatste bestemd waren. Ze bekende dat ze vóór zes maand tweemaal brieven bevorderd had naar Oostende voor Claude Roulant, broeder van Jean, die aldaar als metselaar aan de versterkingen werkte. Deze brieven kwamen van Jean Gentil, aannemer der versterkingen te Duinkerke, aan wie ze ook het antwoord moest bezorgen. Voor iedere reis ontving ze twee pattacons. Marie was niet te Brugge blijven vernachten, maar wel buiten de stad op een hofstede, als een bedelares. Indien ze Jean Roulant niet in de herberg vond, moest ze hem afwachten vóór het klooster van de paters Capucijnen op de Vrijdagmarkt. Vroeger had ze een wisselbrief van 12 pattacons medegebracht, die door Jean Roulant ontvangen werd bij den handelaar Gilles van Coppenolle. Deze wist niets af van de zaak, maar was 12 pattacons schuldig aan Jan Spijcker, koopman te Duinkerke, die de wisselbrief opgesteld had. Heel de zaak was aan het licht gekomen door de | |
[pagina 165]
| |
onvoorzichtigheid van Roulant. Deze had enkele dagen vóó zijn aanhouding een andere Waal ontmoet te Brugge, die nu onder de Engelsen diende en in de barakken lag tussen de Gentpoort en de Katelijnepoort. Vroeger waren ze samen soldaat geweest, eerst op de Franse marine, en nog vóór één jaar te Bergenop-Zoom. Hij had hem zijn brieven getoond en samen waren ze rond de vestingen gewandeld en hadden hier en daar maten opgenomen met de meetstok die op hem gevonden werd bij zijn aanhouding, Deze Waal had alles verteld aan Heynderick de Smidt, assistent van den politiemeester van Brugge, die Roulant had doen aanhouden. De drie plichtigen werden gestraft. De hoofdplichtige Jean Roulant, soldaat in dienst van bondgenoten van de koning van Spanje, die bespiedde ten voordele van Frankrijk ‘synde al saecken niet lydelick in een stadt van rechte, sonder condigne punitie, andere jn exemple’, werd op 16 Februari 1690 veroordeeld om te ‘hanghen (op den Burg) met een bast (koord) aen de galghe tot datter de doot naer volght, ende daer teynde syn doot lighaem ghetransporteert te worden buyten de Smedepoorte (naar den Galgeberg), ende aldaer op ghehanghen te worden aen een galghe die daertoe aldaer opgherecht sal worden’. Het jongetje Marcus Boulengier, 10 1/2 jaar oud, wonende te Duinkerke bij schoolmeester Dufay, werd op 22 Februari 1690 veroordeeld om te ‘dienen op de schepen van sijne Maiesteijt ghedeurende den tijt van desen oorlogh, daer toe die van de selve schepen hem best cappabel sullen vijnden’. Op 25 Februari werd hij naar de gevangenis van Oostende overgebracht. De vrouw Marie Thirion werd op 22 Februari veroordeeld om 24 uren opgesloten te worden ‘in de penitencie camer van het rasphuys... te water ende broode’ en daarna ‘met open deuren in [schepen] camer aen Godt ende Justitie verghevenisse te bidden’; waarop ze verbannen werd ‘buyten de landen van de ghehoirsaemheijt van sijne Maiesteijt, met verbodt | |
[pagina 166]
| |
van gheduerende den tijt van dese oorlogh daer binnen te commen, op peyne van de galghe, gheesselinghe ofte andere arbitraire correctie’. Den 23 Februari, na uitboeting van haar straf. werd ze buiten de stad geleid.Ga naar voetnoot(1) Jos. De Smet |
|