Biekorf. Jaargang 49
(1948)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 155]
| |
Brugse orgelmakers
| |
[pagina 156]
| |
Jan Waeghers, ‘orghelmaker’, is hoogstwaarschijnlijk Hannekin, de zoon van Charles, of zijn broeder. Hij was gehuwd met Jaquemine Maes, filia Jooris. Twee aanwijzingen laten vermoeden dat hij later geestelijke zou geworden zijn: de kerkrekeningen van Koekelare vermelden hem in 1561 als ‘Heer Jan Waghes, orgheniste’ (dat ‘heer’ zou wijzen op een geestelijk ambt) en in deze van Stalhille in 1567 heet hij, - nog klaarder - ‘heer Jan Waghen, pbr en orghelmaecker’.Ga naar voetnoot(1) Op zijn werklijst komen reparaties voor te Brugge aan de orgels van St Gillis (1542-1544), van de St Ivokapel (1546-1550), van de H. Bloedkapel (1547) en van St Jacobs (1550).Ga naar voetnoot(2) In 1567 werd hij te Stalhille betaald ‘van den orghele van de kerke weder up te maecken’. François Waeghers, of Franskin, de tweede zoon van Charles, was ook orgelist en orgelmaker. Op 26 October 1573 visiteert hij, samen met Jacob Stoop (de bekende Ieperse orgelmaker) en François Van de Leene (alsdan orgelist van St Donaas) het nieuw orgel van de St Walburga te Brugge, gemaakt door Meester Claeys De Smet van Brussel. Hij arbeidde 1579 in de kapel van St Ivo en in 1585 in deze van de Bogaardeschool te Brugge.Ga naar voetnoot(3) | |
[pagina 157]
| |
Ondertussen is een orgelmaker van Breda zich te Brugge komen vestigen: Ysebrandt Claesseune of Claeyssens. Hij had reeds in 1543 en 1546 het orgel van de O.L. Vrouwkerk in zijn geboortestad hersteld en een nieuw geplaatst te Boxtel (1549). Te Brugge krijgt hij het nieuw orgel te maken voor het klooster van Ste Clara in 1555, te Watervliet visiteert hij het orgel in 1557, en vanaf 1559 moet hij te Brugge het nieuw orgel van St Salvators jaarlijks nazien. Was hij de bouwer van dit instrument misschien? In 1553 had hij er een nieuw mogen plaatsen in St Jacobs dat wij hem tot in 1564 regelmatig zien stemmen en onderhouden. Doch rond dit tijdstip moet hij zijn woning geopend hebben voor calvinistische vergaderingen: op 25 November 1564 wordt hij gevangen genomen en hij sterft in de gevangenis in 't begin der maand Mei 1565. Een verzoek van de stedelijke magistraat aan Curtius, bisschop van Brugge, om Ysebrandt Claesseune in gewijde aarde te mogen begraven kon niet worden ingewilligd, daar het bewezen was dat hij zich niet had bekeerd.Ga naar voetnoot(1) Op 16 Maart 1579 wordt Nicolaas Helewoudt orgelist benoemd in St Donaas, ter vervanging van Guilelmus Blootacker, die naar Italië vertrekt. Voortaan zal Nicolaas aangesproken worden wanneer er werk is voor een orgelmaker in de stad. Zo zien wij hem een orgel van 13 registers plaatsen bij de Paters Augustijnen in 1624, en een van 11 registers in 1630 in St Jacobs. In 1595 had hij te Watervliet een proces gehad over de koop van een orgel. Hij vierde zijn jubileum van 50 jaar orgelist in St Donaas, en bleef er zijn dienst waarnemen tot aan zijn dood (13 October 1633). Twee kin- | |
[pagina 158]
| |
deren zijn van hem gekend: Ferdinand, en Gerardus die clavecinen verkocht.Ga naar voetnoot(1)
Het zou een tijdje duren vooraleer nu nog Brugse orgelmakers van zich zouden laten horen. Of was dit kunstvak wellicht alhier uitgestorven? Ten ware wij Grégoir mogen geloven die Brugge aangeeft als residentieplaats in 1645 van Crispin Dubois.Ga naar voetnoot(2) Een meester Crispijn, orgelmaker, is werkzaam in 1618 aan het orgel van St Salvators. Het is een grote restauratie en een gedeeltelijke hernieuwing van het instrument: bijvoegen van de drie grootste pijpen bij elk register, een nieuwe ‘bordoen’ en vier blaasbalgen: alles samen onkosten voor 400 gulden.Ga naar voetnoot(3) Is deze orgelmaker Crispijn Dubois? Aan hetgeen Dufourcq aanhaalt in zijn ‘Esquisse d'une histoire de l'Orgue en France’ zou men menen dat het de tijd is van de Dubois' en de Crispijn's in de orgelmakerswereld. Crespin Carlier van Laon die tussen 1597 en 1611 werkt te Gent (St Michiels, St Jacobs en O.L. Vrouw op de Blandinusberg),Ga naar voetnoot(4) te Namen, Rouen, Parijs, Poitiers, Tours, Chartres, Gisors, St Quentin. Christophe Dubois, die tussen 1625 en 1643 werkt te Arras, Rouen en Bernay. Dat ook uit deze gewesten orgelmakers naar onze streken zouden komen overgewaaid, moet ons niet verwonderen. Was uit St Omaars, en later uit St Winoksbergen Pieter Ysore ‘orghelmaeker van zijn stijle’, niet komen werken aan de orgels van Woumen (1571-1573), Diksmuide (1573 tot 1586), misschien te Brugge, O.L. Vrouwkerk (1585), Nieuwpoort (1597-1598), weer te Diksmuide (1604-1608) | |
[pagina 159]
| |
en wellicht te Kortrijk, St Maartens (1601-1603)?Ga naar voetnoot(1) Later, in 1722, zullen wij Corneille Cacheux van uit Arras zien aankomen te Brugge om er te werken aan het orgel van de O.L. Vrouwkerk; naar Tielt zien reizen om er in St Pieters een contract te ondertekenen voor de bouw van een nieuw orgel dat hij er in 1737 zou voltooien; in 1735 terugkeren naar Brugge om er de nieuwe orgels te plaatsen van de Potteriekerk en St Walburga. Als Cacheux sterft den 10 Juli 1738 is het orgel door hem begonnen in de O.L. Vrouwkerk te Brugge onvoltooid.Ga naar voetnoot(2) De eerste orgelmaker aan wie de kerkmeesters de afwerking willen toevertrouwen is Mathieu Le Roy, orgelmaker te Rijsel, die in 1727 een nieuw orgel geplaatst heeft in St Vedastus te Meenen en in 1739 te Westnieuwkerke. Doch zijn hoge ouderdom doet hen van dit plan afzien. En daar er nog maar drie spelen geplaatst zijn op het nieuwe Cacheux-orgel in de St Walburga, moet ook hier een orgelmaker aangesproken worden om het werk te voltooien. En het werk wordt toevertrouwd aan Jean Baptiste Fremat, orgelmaker te Rijsel, en aan Joseph Carlier, zijn ‘associé’...Ga naar voetnoot(3) Uit Rijsel zouden ten andere nog namen te noemen zijn van orgelmakers die in onze gewesten kwamen arbeid zoeken: Antoine Gobert b.v. die we te Leysele aantreffen en in 1726 te Dadizele; Jean Joseph Vanderhaeghen wiens werksporen wij kunnen volgen te Poperinghe, o.m. in St Jan in 1765, te Ley- | |
[pagina 160]
| |
sele (samen met Gobert) in 1769, hetzelfde jaar te Watou, en te Krombeke in 1789.Ga naar voetnoot(1) Of zou Grégoir misschien de tijdelijke werkplaats van Crispin Dubois genomen hebben als dezes residentieplaats, zoals dit nogal eens gebeurt met orgelmakers: een orgel bouwen moest inderdaad te dien tijde van hunnentwege maandenlange uithuizigheid medebrengen. Wat er ook van zij, Crispin Dubois, orghelmakere, vinden we toch dikwijls aan het werk te Brugge: in 1636 in de kerk van de Bogaardeschool en in de jaren 1636, 1647, 1657 en 1660 in de kapel van het H. Bloed.Ga naar voetnoot(2) Een tijd- en vakgenoot van Crispijn Dubois te Brugge was Baudewijn Ledou, die als ‘orghelmaeckere, wonende in de stadt van Brugghe’ in 1643 te Watervliet een nieuw orgel plaatst en hetzelfde tot in 1656 onderhoudt. Het nieuw instrument voor de kerk van Lissewege maakt hij in 1652 en dit van de H. Bloedkapel te Brugge wordt door hem hersteld in 1653 en 1656.Ga naar voetnoot(3)
Vanaf 1724 begint een nieuwe orgelmakersfamilie te Brugge haar bedrijvigheid. Vanaf die datum tot 1731 betaalt de DuinenabdijGa naar voetnoot(4) aan Jacobus Berger jaarlijks de kosten van het onderhoud van zijn orgel; ook in de rekeningen van St Donaas staat Jacob Berger als orgelist en orgelmaker aangeschreven. Andries Jacobus Berger zal hem opvolgen, meestal met herstellingswerk in Brugge zelf: in St Salvators (1735 en volgende jaren), in de kapel van Blindekens (1737), in St Gillis (1742), in St Walburga (1755 en 1770-1771), in St Ca- | |
[pagina 161]
| |
tharina (1766) en in ter Duinen (1736-1773). Daarop verschijnt Dominicus Berger, orgelmaker te Brugge, waarvan wij werk kennen te Leffinge (1771-1772), nog steeds in de Duinenabdij (1774-1782), te Diksmuide (1780) en te Leke (1785).
De reeks Brugse orgelmakers zou afgesloten worden met het geslacht Hooghuys. De oudstgekende vertegenwoordiger van deze orgelmakersfamilie te Brugge, Simon Gerardus Hooghuys, werd in 1781 te Middelburg geboren en vestigde zich als orgelmaker te Brugge in de Timmermanstraat, 12.Ga naar voetnoot(1) Het orgeltje van de kapel van Blindekens werd door hem in 1834 ‘gezuyvert’, de nieuwe orgels der H. Bloedkapel en van St Michiels door hem gebouwd. Orgelherstellingen werden hem volgens de kerkrekeningen betaald te Handzame (1837), te Damme (1838), te Kanegem (1842) en te Ettelgem (1845 en 1846). Volgens een catalogus zijner werken sticht Louis Hooghuys, zoon van Simon Gerardus, geboren te Brugge op 21-3-1822, een orgelmakerswerkhuis te Brugge in de St Jacobstraat in het huis nu gebruikt door de firma Koentges. Over heel de provincie zal hij - later met zijn twee zonen Louis en Aimé - orgels plaatsen of herstellen. Het moge volstaan hier enkel te wijzen op werk van zijn hand te Brugge zelf. In 1854-1855 hernieuwing van het orgel in O.L. Vrouwkerk en restauraties aan dit van St Salvators; verder werken in de kapel der Zusters van Liefde, Hemelsdale, Jonge-lingencongregatie, St Gillis, Paters Discalsen, St Anna, Spermalie. Een van zijn beste en omvangrijkste instrumenten was het orgel dat hij zou bouwen in 1878 voor het groot nationaal muziekfestival te Brugge, waarop het oratorium Lucifer van Peter Benoit zou uitgevoerd worden. Het werd eerst in de schouwburg geplaatst en bespeeld door de Brugse orgelisten Ed. Danneels, Lod. Maes en K. Mestdagh. Dan werd het | |
[pagina 162]
| |
naar de Halle overgebracht en diende er vanaf 1887 voor de klas van orgel, tot het in 1893 verhuisde naar de zaal die er speciaal voor geschikt werd op de Munteplaats.Ga naar voetnoot(1) Het werd in 1938 naar het electrisch systeem omgebouwd, gemoderniseerd en vergroot door de firma Stevens van Duffel. Bij den dood van Louis Hooghuys (16-4-1885) volgde zijn zoon Aimé hem als orgelmaker op en ging wonen in de Ezelstraat, 56. Aanvankelijk had hij zijn werkhuis in de Karthuizerinnestraat, 5. Hij werd geboren te Brugge (30-5-1858) en is er gestorven (8-1-1904). Zoals zijn vader liet hij over heel de provincie de sporen van zijn werk na. Zijn oom François en zijn broeder Louis deden slechts klein werk in de orgelrestauratie. P. François |
|