en welgezind deden ze hun peerdjes trippelen en trappelen en maakten demi-tour recht naar Winendale.
Maar het waren niet alleen de mannen van de wet die wantrouwig waren. Zooals gezeid, de boever en het volk van 't hof aanzagen Belle al meer en meer voor een verstekeling. Zelfs Pieter-Joseph Willaert en Isabella Van Thuyne, Godelieve's ouders, begonnen dat te peinzen.
Alleen Godelieve wilde het al geen kanten gelooven.
- Meiske, zei de boever haar, als we rond den heerd zitten en ik smijt U een appel, hoe vangt gij hem?
- In mijn schorte, zei Godelieve.
- Goed, zei de boever, zoo zult gij doen, maar ik? hoe zal ik hem vangen?
- Met uw handen, zei Godelieve.
- Goed, zei de boever. Als Belle komt, hij zal ook appels vangen met zijn handen!
En Belle kwam en zat mede in den kring rond den heerd. Elk was vriendelijk met haar. De boever zat aan den overkant. Opeens:
- Belle, opgepast! riep hij en hij toonde haar een bleuzenden appel, een voor u, meiske, pak aan!
Iedereen keek gespannen. De appel vertrok prachtig geworpen en beschreef een sierlijken boog.
- Danke! riep Belle en ze vong hem gezwind en gepast... in haar schorte.
Godelieve schaterlachte. De boever en de anderen keken verstorven en lachten groene. Maar Belle beet in den appel tot aan haar ooren. Godelieve was zeer blij dat Belle geen jongen was, anders ware het gedaan geweest met die wandelingskes.
Maar in 1813 was er opeens iets aan de hand. Napoleon was verslagen. Hij had geen soldaten meer noodig. Het land kwam vrij. Belle had nog onlangs een schoon stuk kleerstoffe gekocht aan een rondleurder en was daarmee naar een kleermaakster gegaan. Maar nu ging zij het weerhalen en droeg het naar den kleermaker van Kortemark. Zal ik maar zeggen en wel te verstaan: 't was om er een schoone manskostuime van te laten maken.
Want Isabella, wiens jongensnaam ik jammer nooit