Biekorf. Jaargang 48
(1947)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd[Nummer 10]Als het kermis is...DE twee achtereenvolgende oorlogen hebben de dorpskermissen zoo'n gevoeligen slag toegebracht, dat ze nauwelijks nog de schaduw zijn van wat ze weleer waren. De ingezetenen denken met weemoed terug aan die traditioneele vooroorlogsche kermis, die acht dagen duurde en sloot met Koekezondag, en nog een achterkomertje van een Koekemaandag. Sommige dorpen hebben zelfs een groote en een kleine kermis, met of zonder ommegang. Alzoo viert Sijsele haar kleine kermis met Sinte Maarten; daar deze patroonheilige in Slachtmaand valt, gelijkt de kermistafel nogal op een zwijntjesfeeste en de genoodigden hebben veel kans om met een zwijnefooie huiswaarts te keeren. Groote gemeenten kennen daarbij nog afzonderlijke parochiekermissen, wijk- en herbergkermissen: te St. Kruis viert de parochie Vijve-kapelle O.L. Vr. Geboorte, acht dagen vóór St. Kruiskermis; de oude heerlijkheid Male viert St. Jansdag - midzomer -; de wijk Lettenburg kermist op den laatsten Zondag van November en | |
[pagina 194]
| |
Keizerskermis (De Keizer: verdwenen herberg) werd rond Kerstdag gevierd. Het is treffend hoe dat, rond September, de dorpskermissen van het Brugsche elkaar met moeite kunnen schranken: de Zondagen waren zoodanig bezet, dat het jong volk vooraf moest overeenkomen waarheen ze dien Zondag zouden trekken. Pas heeft Loppem kermis gevierd op den laatsten Zondag van Oogst, en reeds zet Assebroek in met den eersten Zondag van September. De O.L. Vrouwvereerders deden dan den ommegang; de St. Kruisenaars volgden een bepaalden weg, den ‘beêweg’, langs slingerpaadjes door de velden; de Malenaars hadden ook hun eigen beêweg, waaraan de O.L. Vrouwdreef haar naam ontleende. Met Assebroek-kermis gingen de schotters van 't omliggende naar ‘'t Oltebietje’ (Altebij)Ga naar voetnoot(1). Deze oude grensherberg - tusschen St. Kruis en Assebroek - langs ‘'t Varretje’ gelegen, werd druk bezocht. Maar 's avonds was die ligging. rechtover den buitensingel van Brugge, een beetje gevaarlijk voor sommige klanten... en meer dan één met strooien beenen heeft daar in den donkeren gesukkeld, en de spreuk leeft nog voort: ‘Dat God bewaart is wel bewaard, zei Schepper, en hij liep recht in 't varretje.’ Den tweeden Zondag van September komt Oedelem aan de beurt en dat is acht dagen vóór St. Kruiskermis; doch alle zeven jaar vallen ‘Oelem’ en St. Kruiskermis samen. Zenia Hoste, die al op leeftijd was, en al dat kermisgedoe, met klakken en bakken, begon te ontzien, wist dat heel precies uit te rekenen: ze moest dan haar Oelemsche verwanten niet uitnoodigen en kon zelf ook rustig thuis blijven. Na de H. Kruisverheffing valt St. Kruiskermis, gewoonlijk op den derden Zondag van September, samen | |
[pagina 195]
| |
met Maldegem. De dagen zijn dan al goed aan 't korten en de kinderen die ginder rond de perretjes ravotten, zijn heel goed van moeder op 't hart gedrukt: ‘'t Is goed verstaan, hé: en de kinderen die ginder rond de perretjes ravotten, zijn heel goed van moeder op 't hart gedrukt: ‘'t Is goed verstaan, hé: Sinte Kruis,
te zessen thuis’.Ga naar voetnoot(1)
De Koekezondag valt op Sijselekermis; daar veel St. Kruisenaars ginder verwacht waren, lieten ze dan maar eenvoudig hun Koekezondag gletsen. De menschen beweren dat er dien Zondag op 17 parochies tegelijk kermis is; in veel families moesten ze zich goed verdeelen om aan al die kermisuitnoodigingen te kunnen voldoen. Naast Sijsele sommen ze op: Varsenare, Beernem, Aalter, Ruddervoorde, Waardamme, Aartrijke, Zuienkerke, enne... enne... - 't is mogelijk - maar we hebben ze nog nooit alle 17 hooren opnoemen. De boter ging dan zeer duur: de spaarzame huismoeders waren er op voorzien en hadden hun voorraad een paar weken voordien opgedaan. De Zondag daaropvolgend is het Oostkamp- en Sint-Michielskermis; we zijn zeker dat we dan een nazomertje - St. Michiels zomertje -krijgen. Den 2den Zondag van Oktober sluit St. Andries die onafgebroken reeks dorpskermissen van het omliggende. De St. Kruisenaars vierden het meestendeel mee met St. Andries; zelfs den donderdag trokken ze met groepjes de Kruispoort in en de Smeepoort uit, en vielen daar rechte binnen in 't Pannenhuis. Van Moerkerke, die den 1en Zondag van Oktober viel, zeiden ze spottend: ‘'t Is maar een stokvischkermesse!’ Dat kwam omdat ze den Zaterdag - na de markt - de Moerkerkenaars, langs den Leegeweg, zagen optrekken met een stokvisch in rooden zakdoek gebonden, die aan een stok over den schouder hing te slingeren.
Onder al die dorpskermissen bekleedde St. Kruis | |
[pagina 196]
| |
een voorname plaats en bezat een bijzondere aantrekkingskracht voor de stadsbevolking; vooral het oostelijk stadsgedeelte. - de parochie St. Anna - dat aan St. Kruis paalt, heeft in zijn traditie iets behouden dat aan de oude moederparochie St. Kruis herinnertGa naar voetnoot(1). Bewust of onbewust vierde heel de Langestraat mee - zijstraatjes inbegrepen - van aan de Molenbrug tot aan de Kruispoort. De stadsbiervoerders in traditioneel kostuum - de grove grauwe lijnwaden schorte en de schouderbanden gekruist over den rug - voerden de lange bierkarren met lutterende ketens, en geladen met tonnen, halven en kwartjes naar St. Kruis. Vanaf den Vrijdag kwam er overal beweging: bij de bakkers, in de afspanningen en de herbergen - zoowel in de Langestraat als te St. Kruis - om ovens koekebrood en appeltaarten te bakken. Maartje De Bruyne, de bakker van 't dorp, gerocht er met moeite door. De herbergiers wisten zelfs niet waar eerst mee begonnen: de bazinne uit den Keizer, eeuwig zindelijk - je kon niet van passe terten - had heel haar doeninge geschommeld, de bollebaan gevaagd, gestampt en met zagemeel gestrooid; en de lindedreef lag zoo schoon gerakeld, in rechte lijntjes, dat men er in 't eerste niet durfde op terten en maar liever op de graskant ging, om een plaatsje op de witgeschuurde banken te nemen. Wanne Leks uit de Zorge kookte ketels op ketels: overal waar ze vuur kon stoken - op de stoof, op 't fornoois, in den heerd, onder 't perdak - hingen er hespen te koken; ze zou er minstens wel twintig opsnijden binst de kermisweek; en de Bruggelingen en de kalanten hadden al kilos op kilos hammesmout besproken. Jan, de baas, | |
[pagina 197]
| |
sloeg groote en kleine staken in 't gras onder de linden, vóór de herberg en in ‘de tente’ - een overdekte bolbaan; de wit geschuurde planken werden erop genageld tot tafels en banken. Ondertusschen wiepelden de toekijkende kinderen op de nog losliggende planken of maakten kunsten en tuimeletten over de afmaakpersen van de afspanning; andere wareerden liever tusschen de perretjes op de Plaatse en rond de kerkkaaie. In 't Gemeentehuis, 't Gildenhuis en de Smul stonden de banken op de achterplaats geslegen, doch de kalanten moesten daarom door de herberg niet gaan; neen, ze hielden ook open hof langs achter. Den zaterdagavond werden de vreugdeschoten op 't Gildenhof afgevuurd en het klokkengeluid kondigde aan dat het morgen kermis was. Kermiszondag, heel in de vroegte, kwamen nog enkele oude trouwe bedevaarders den koster opkloppen om de H. Kruisrelikwie te vereeren en den ommegang te doen, doch deze devotie was toen reeds volop aan 't verdwijnen.
Tot voor de Fransche Omwenteling werd de H. Kruisverheffing met bijzonderen luister gevierd. De processie ging uit met ‘cruijcen en vaenen en den standaert van het Heijligh Cruijs’. Paters van de Jacobijnen en Willemijnen uit Brugge vereerden de processie met hun tegenwoordigheid; de baljuw van het Proossche en de baljuw van Male - heerlijkheden van deze parochie - kwamen ook de processie volgen; soms waren er ook boetelingen die veroordeeld geweest waren om ‘te ghane te Sinte Cruus jnde processie’. De gildebroeders van het Schottershof ‘ten Proosschen’ kwamen in groot getal die processie ‘convoijeren’; de trompetter stapte voorop en de cornette voerde den standaard. De schotters van het aanpalende Koolkerke kwamen ook ‘met haerlieder pastor, coster ende de gilde van St. Sebastiaen tot St. Cruys de processie vereeren’; ‘de jonghmans vereerden de processie met roers’. Later, in de 18e eeuw, kwamen er ook nog | |
[pagina 198]
| |
‘cavaliers het hoogheweerdighste convoijeren in de processie op de kermisdagh.’ De officieren van de verschillende heerlijkheden waren aangesteld om ‘de disorders te beletten, die souden connen ghebeuren in de vrughten te velde ten tijde van de processie op den Ommegancksdach.’ Op den doortocht werd er gras, ‘lijsch en meijen’ gestrooid. Na de processie mochten de hoofdman, de wetheeren en de schotters ‘theire doen’ - ‘op de parochiecosten’ - in de een of de andere oude herberg: 't Schottershof, - ook St. Sebastiaan genoemd - in den Olifant, 't Swarthuijs, de Drie Coninghen, het Schaeck, de Keijser of de Smul. Gedurende geheel de octave werd de relikwie de bedevaarders ter vereering aangeboden door de kerkmeesters; later moest de koster bij de relikwie zitten. Alle dagen was er een zingende mis en lof, en er kwamen ‘predicanten in de octave van de H. Cruysverheffinghe ofte kermesse.’ Er werden aflaten verleend aan hen die de processie volgden, de H. Kruisrelikwie vereerden, de kerk bezochten en een aalmoes stortten in den offerblok; voor de gildebroeders- en zusters van het Broederschap van het H. Kruis waren er nog bijzondere aflaten te verdienen. Aan het hoogaltaar of ‘den autare vanden helegen Cruce,’ of ‘den autaere van dit Broederschap wesende’ moest er elken Vrijdag gecelebreerd worden.Ga naar voetnoot(1)
Was de ommegang met processie achterwege gebleven, toch bleef het kermisvolk even talrijk opkomen tot vóór den oorlog 1914-1918. Men kon op de hoofden loopen dien kermiszondag: zoo dicht kwamen de | |
[pagina 199]
| |
menschen langs hier gewandeld dat ge geen appel ter aarde kondt werpen: 't was één stroom van aan de Molenbrug tot aan de Smul. Langs weerszijden van de Kruispoort was het een haag van kraamtjes en manden met snuisterijen, boerelappen, appels, peren en okkernoten; en 't was roepen en tieren: Talle, talle neuiten!
Neuiten in de manden,
Kraak ze met je tanden,
Proef dat zaad
En maak je niet kwaad.
Stoutere tongen meenden meer bijval te oogsten met te roepen: Talle, talle neuiten!
Neuiten in de manden,
Kraak ze met je tanden,
Kraak ze met je gat
Ton heit alk entwat.
Binnen, diep in de Kruispoort, aan dien uitsprong, zat Sissen de Blende, - uit die klein huizetjes t' einden de Veste, aan de Dampoort. - Hij zat daar ten anderen altijd, die sukkelaar, op zijn laag doorweekt stoeltje, de beenen in een versleten groenzwarten rok gedraaid en een verkleurde blauwe schorte voor; het blikken potje in de bevende uitgestoken hand: ‘een ollemoese voor een armen blenden man!’ Op de gewone wekedagen durfden die brakken van knechtjongens er soms een warme peerdevijg induwen: ‘Daar zie, Sissen, dat is eene waarvan dat je deugd zult hebben aan jen handen, goed tegen ‘'t romaties’! En die arme blinde Sissen verweerde zich met een keten van vloeken en verwenschingen. Maar nu op dien kermiszondag werd hij tiendubbel beloond; hij kon niet rap genoeg zijn potje ledigen: niet een die voorbijging zonder in zijn zak te scharten en in 't blikken potje te duwen. En Sissen had geen speeksel meer van al die ‘God zal 't je loonen’ af te rammelen. De menschen wandelden gezapig over de Gerbobrug onder die lommerrijke Zomerdreef, de Plaats op. - | |
[pagina 200]
| |
er was toen nog niet veel gebouwd en 't was meestal hovenierland al den Brugschen hoek. Rond de Plaatse bleven ze al stroppen, elk wilde daar zijn: 't vrouwvolk verdrong zich rond de draaikramen, je kon nooit weten, en ze zouden het eens rischieren: ‘Alla! wie nog uit de beuize van Sarlewie!’ Het kraam draaide, en die er schier oplagen hielden hun asem op, als de vleer aarzelend nog eenige tanden moest slaan. De gelukkige prijswinster had haar armen vol met zes gebloemde spoelkomen of zes glazetjes, een glazen bierkan of een gebloemde melkkan. Daarnaast stond de kapblok met ‘knol’; - harde, ronde, platte zoetekoek - drie kappen met 't kapmesje voor een halve kluit; als het lukte hadt ge een ferme brok te knabbelen en te weeken. 't Mannevolk ging liever zijn krachten meten op den ijzeren blok; ze speelden de vest uit, stropten de hemdsmouwen op en met gespierde armen sloegen ze den zwaren hamer op den ijzeren blok dat 't dreunde tot in de kerk: 't blinkende ijzeren bolletje schoot de hoogte in langs de stake. De winner stak het schitterend blinkend prijsblommetje op zijn veste en wandelde er preuts mee rond, gelijk een katte die een derm sleept. Onder de boomen stond die vent met zijn bolzakje en zijn twee manden aan een juk: hazelnootjes en droge visch. ‘Altijd prijs! vier speelkaarten voor een halve kluit!’ Al de peuzelaars verdrongen zich rond zijn manden; de pakjes aaneengeplakte speelkaarten werden uitgedeeld, het lot uit het bolzakje getrokken en heel plechtig en handig klopte hij zelf, de roeper, de opgerolde speelkaart uit het houten buisje. De prijswinner mocht kiezen: een handvol nootjes of een klein gedroogd scharretje. Men kon van alles krijgen op de Plaatse en ge waart doof geroepen: ‘Doe nog wat mee! Goeie makarongs! Een blad voor een halve kluit!’ - Honderd bruine dopjes (Brugsche scheten) op wit papier gedrupt. - Iedereen liep met een opgerold makerongblad onder den arm: daaraan kon je zien dat ze van de kermis | |
[pagina 201]
| |
kwamen. Overal zaten ze met kortewagens en manden okkernoten en droge visch, die Brugsche vrouwen met de witte pijpmuts op en de versleten dunne achteruitgeslegen kapmantel, waarvan de toppen langs achter door de binders van hun afgewasschen blauwe schorte getrokken waren. Met hun bruinzwarte handen deden ze versch geslagen okkernoten uit de groene schulle: ‘Alla, menschen! Goeie vassch' okkerneuiten! 26 voor een klute!’ De droge visschen wierden vinnen en steert afgesneden en reeds in tranken verdeeld. Ginder aan 't groot kerkhekken van 't Gildenhuis, tegen de kerkkaaie geleund, zaten ze met een trog ‘Assebroeksche taarten’ op een kortewagen, Wanne, Kletje of Siska Kramers van aan de Taartebariere te Assebroeke - 't was juist daarom dat de St. Kruisenaars zeiden: ‘Assebroeksche taarten’ in plaats van boerelappen. En ze hadden vente! die bleeke, half gebakken, half verbrande, met appelmoes opgevulde en met de forsette toegestreken boerelappen. Die er niet van geproefd had, was naar de kermis niet geweest; het waren maar de gebuurs van de Kruispoort die er niet van proeven wilden, en dat was Wanne haar schuld. Toen ze de afvallingen van Pier Dumon's zijn appelzolder, boven de Kruispoort, kwam opkoopen, had ze een keer van haar tong laten rollen: - ‘Wadde? verlezen? butse en vorte plekken, 't wordt al te gare gekookt en in de kuipe gestampt; en je zoudt wel te doene hebben, je zoudt 't zout in jen pap niet verdienen met dat verlezen voor die appeltaarten!’ De kinderen bleven rond de perretjes - vóór 't Gildenhuis, - draaien en keeren, op en af; als ze het daar beu waren, liepen ze op een drafje langs de kerkmuur naar Manten Tiestens molen aan de school. Het was daar maar een eens op Mantens versleten perretjes - lijk groote konijnen - en de toeren duurden veel langer. Manten stak 't oud karrooi zelf in gang en de jongen die een handje toestak, mocht een toer voor niets zitten; wie in 't draaien zijn vinger door de ring kon | |
[pagina 202]
| |
steken, mocht ook een toer blijven zitten; maar Manten zeurde en stak meestal den ring zóó, dat de koster zijn meisjes hem snakten: die reden toch voor niets. Manten Tieste - eigenlijk Manten Kerkaert - was van Sijsele en kende hier al de kinderen; en daar het maar een stapje was van hun hekkentje naar de perretjes, kwamen Oktavietje en Mietje van de kosters hem eten brengen. (Slot volgt) M. Cafmeyer |
|