tot den middag, van den middag tot den avond van Kerstdag is een voorafbeelding van het weer in de tweede, derde en vierde week van Januari. (Anderen rekenen op ‘vierendeelen’ van maanden). Het weer van den avond tot den middernacht op den eersten Kerstdag zegt het weer voor de eerste week van Februari... En zoo voort tot Driekoningen: deze dag, onze Dertiendag, beslist over de vooruitzichten van de twaalf voorgaande lotdagen. Droge Drie Koningen bevestigen dat de gedane berekeningen juist zullen uitvallen; zijn het natte (regenachtige) Driekoningen, dan hebben de waarnemingen geen waarde: de voorspellingen komen niet uit.
De weerprofeten - en opstellers van volksalmanakken - gaan natuurlijk nog verder, en weten uit elken lotdag het goed of slecht uitvallen van gras, graan, fruit en hoenderkweek af te leiden. Zij zorgen echter voor de noodige dekking van hun gezag: de waarnemingen op deze dagen moet men soms in omgekeerden zin opvatten, zoo luidt het in de Duitsche volksweerkunde. Een klare lotdag is dan een donkere maand; ‘klare lotdagen, donkere schuren’: donker in dit orakelwoord kan zoowel vol als ledig beteekenen; mistig weer op de eerste lotdagen belooft welgelukte wintergerst, mist op de laatste lotdagen is een goed teeken voor de zomergerst.
Is het weer zelf niet sprekend, dan laat men ajuinschillen spreken, twaalf in een rij, een voor elken lotdag. Men giet er water op, en men voorziet een natte of een droge maand naar gelang dat het water trager of sneller in de overeenstemmende schil doorzijpelt. Ofwel men strooit er zout op: volgens den graad van de aangetrokken vochtigheid op elke schil, voorspelt men een natte of een droge maand.
De lotdagen voeren ons aldus op den drempel van de werkplaats waar Vader Snoeck en 't Manneke uit de Mane, in den geur van eeuwenoude prognostication, hun weerkundigen dagklapper bekokstoofden.
V.