Biekorf. Jaargang 48
(1947)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
West-Vlaanderen gedurende de honderd dagen
| |
I. De militaire maatregelen, vooral op de Fransche grens.Het eerste verslag uit West-Vlaanderen dat betrekking heeft op den terugkeer van Napoleon en de dreigende krijgsgebeurtenissen, is gedagteekend van 2 April 1815. Er waren meer Fransche troepen in de grensstreek aangekomen en een Fransche spion was te Meenen aangehouden. Van Belgische zijde werden de versterkingen van Nieuwpoort in orde gebracht, de omgeving van de stad | |
[pagina 82]
| |
werd onder water gestoken. Ieper werd insgelijks in staat van verdediging gesteld en dagelijks kwamen er te Oostende transportschepen aan met Engelsche Soldaten die naar Doornik trokken. Op 8 April waren er reeds 17.000 geland. Men verwachtte echter geen Franschen inval in West-Vlaanderen en de garnizoenen van Kortrijk en Meenen waren naar Doornik gezonden. Toch waren de kassen van de ontvangers uit de grensstreek in veiligheid gebracht in het binnenland. Er werd geklaagd over het klein aantal eigen Soldaten die nog langs onze grens lagen, namelijk een duizend man met 8 kanonnen tusschen Kortrijk en Ieper. Veiligheidshalve waren de bruggen over de Leie te Meenen en te Wervik afgebroken. Het garnizoen van de vesting Ieper werd voldoende geacht; te Veurne lagen er zestien ruiters, te Nieuwpoort 100 man en te Oostende een goede drie duizend; beide steden waren beschermd door overstroomingen. Van Fransche zijde werd bevestigd dat er tusschen Maubeuge en Valenciennes 32.000 man Fransche troepen samengetrokken waren en er slechts een 4.000 te Rijsel overbleven, die later ook naar Valenciennes trokken. Te Kortrijk lagen nog twee escadrons huzaren en een bataljon jagers. Te Meenen waren er geen troepen. Om toch een zekere grensbewaking te hebben, stelde de Brugsche intendant (of provincie-gouverneur) voor, de veldwachters te mobiliseeren en naar de grens te sturen. Te Brugge was op 7 April een bataljon Hannoversche troepen aangekomen uit Neurenberg; ze hadden de kazernen en de aanpalende woningen geplunderd. Op 17 April waren er te Rijsel 10.000 man versche troepen met 200 stukken geschut toegekomen. Veel Fransche deserteurs vluchtten over de grens om niet met Napoleon te moeten oprukken. Ten einde de Franschen te ondervragen die over de grens kwamen, werden commissarissen van koning Lodewijk XVIII aangesteld te Kortrijk, te Veurne en later ook te Ieper en te Oostende. Op 1 Mei deelden Fransche gendarmen strooibriefjes | |
[pagina 83]
| |
uit langs de grens om de Belgische Soldaten aan te zetten tot desertie. Den volgenden dag waren drie Hannoversche huzaren te Moeskroen op Fransch gebied getrokken, waar ze door de Fransche tolbeambten werden neergeschoten. Er werd ook verteld dat de Franschen te Meenen binnengevallen waren; het waren slechts enkele Fransche Soldaten geweest die werden terug gejaagd. Rond dezen tijd werd ook een geheime expressdienst tusschen Gent en Parijs ingericht door de Gentsche politie. Er waren ‘relais’ te Watou, Hazebroek, Rijsel, Atrecht, Doullens, de omgeving van Amiens en van Montdidier en te Compiègne. Men had vernomen dat de commandant van Duinkerke de commissarissen van Lodewijk XVIII zou komen gevangen nemen te Veurne; daarom werden de kassen van de ontvangers uit deze stad naar Brugge overgebracht. Te Kortrijk kwamen gedurig Fransche deserteurs toe. Op 8 Mei, 's namiddags, was er te Meenen, op beide zijden van de grens, een vuurgevecht ontstaan tusschen Fransche Soldaten en Hannoversche huzaren. Het schieten had een half uur geduurd. (In Frankrijk was het op doodstraf verboden betrekkingen te onderhouden met België. Men kon slechts 's nachts over de grens sluipen). Fransche douaniers uit Boeschepe hadden te Watou, drie Franschen weggehaald, waaronder een ‘garde de corps’ van den koning. Van Nederlandsche zijde zou men trachten den vroegeren algemeenen commissaris van Napoleons staatspolitie te Antwerpen, Bellemare, weg te halen; hij doolde ergens langs de grens tusschen Meenen en Toerkonje. | |
II. In het West-Vlaamsche binnenland.De West-Vlaamsche bevolking was over het algemeen niet franschgezind; maar in het arrondissement Brugge waren al de ondergeschikte ambtenaars verdacht van Bonapartisme, evenals de commandant van de stad Brugge, Herdebout. De briefwisseling van de Franschen | |
[pagina 84]
| |
en van de verdachten werd ingehouden. De Brugsche ontvanger van de Registratie, Groslevin, een geboren Franschman, werd over de grens gezet. evenals de onderintendant van het arrondissement Kortrijk, Piquet, omdat het ‘Jacobins’ waren. Te Meenen lagen de fabrieken stil, waardoor er groote armoede heerschte. Wat niet al te best van Stapel liep in onze Provincie, waren de soldatenlichtingen ‘qu'on confond avec la conscription’ uit den Franschen tijd, maar die nu den naam droegen van nationale militie. Hoe men ook de soldatenlichtingen noemde, de jeugd wilde geen soldaat meer worden en de ouders waren zeer ongerust over de oorlogsgeruchten die de ronde deden. De oproep tot vrijwilligers gaf ook niet het gewenschte resultaat. Te Brugge bijvoorbeeld, waar al de huisvaders geld hadden bijeengebracht om de vrijwilligers te betalen, waren er slechts vier opgekomen, alhoewel onder Napoleon 700 man dienst genomen hadden in de plaatselijke Garde Nationale. Op het einde van April ging het beter. De militielichtingen in het arrondissement Kortrijk gingen goed vooruit. Maar wanneer de militieplichtigen moesten bijeenkomen om te loten, ontstonden overal relletjes: op 2 Mei te Kortrijk, waar de onderintendant beschuldigd werd in de loting bedrog te hebben gepleegd, op 16 Mei te Brugge en op 31 Mei te Tielt. | |
III. Gedurende den Franschen inval.Op 7 Juni kwam de maire van Houplines met 50 Fransche gendarmen te Waasten, op Belgisch grondgebied, twee jonge Franschen aanhouden die er gevlucht waren om bij de Garde Nationale niet te worden ingelijfd. Rond dezen tijd vertrokken al de Fransche soldaten van de grens van Westvlaanderen, en uit de grensstreek ten zuiden van Doornik, naar Valenciennes. Het waren meestal gardes nationaux; ze vertelden dat ze naar Brussel trokken om de vereeniging te beletten van de Pruisen (Bluecher) met de Engelschen (Wellington). | |
[pagina 85]
| |
Na het vertrek van de troepen werden er op Fransch gebied verdedigingsmaatregelen getroffen vanaf 14 Juni. De wegen werden doortrokken met grachten; daarachter werden barrikaden opgericht: wagens geladen met aarde waarvan de wielen met ketens aaneengeboeid waren. Van al de wegen die naar Rijsel leiden, werden de steenen uitgebroken. Tusschen Waasten en Belle hakte men boomen om, dwars over de wegen. Nu de oorlog begonnen was, liepen veel van onze eigen soldaten weg; zij hielden zich schuil in de bosschen, waar de overheid, die de handen vol had, hen niet kon vervolgen. | |
IV. In West-Vlaanderen na den veldslag.Op 28 Juni trok de brigadier der douanen van Poperinge met eenige van zijn mannen naar Cassel; hij nam er enkele stukken geschut mede die naar Parijs moesten vervoerd worden, en bracht ze naar Ieper. De Hannoversche huzaren, die de grenswacht vormden in onze Provincie, trokken op 1 Juli naar Frankrijk. De Fransche vestingen bij onze grens hielden nog stand en men vreesde voor een inval van Fransche vrijkorpsen; daarom werd een burgerwacht ingericht in de steden zonder garnizoen, alsook in de grensgemeenten; de regeering leverde de wapens. Rijsel, Duinkerke, St.-Winnoksbergen en Greveninge gingen over naar den koning van Frankrijk op 9 en 10 Juli. Daarmede was, voor de West Vlaamsche grensstreek, alle gevaar geweken. Driehonderd man van de ‘compagnies franches’ van Rijsel hadden, bij de overgave, de stad verlaten en plunderden Armentiers, waar ze door de troepen van het Iepersch garnizoen verjaagd werden. Te Brugge was de bevolking ten zeerste tegen de Franschen opgewonden. Toen op 24 Juni Fransche krijgsgevangenen op weg naar Engeland door de stad trokken, werden ze uitgejouwd. Er werden ook maatregelen getroffen om te beletten dat de huizen van aanzienlijke inwoners die ten onrechte verdacht werden van | |
[pagina 86]
| |
franschgezindheid, zouden worden geplunderd. Vooral de vroegere Bonapartisten en de ambtenaren uit den Franschen tijd waren slecht gezien. In het begin van Juli kwamen regelmatig vreemde Joden uit Engeland te Oostende toe, waarschijnlijk om zaakjes te doen in de streek van Waterloo, waar veel legergoed bij de burgers achtergebleven was. De intendant van West-Vlaanderen vroeg te Brussel welke maatregelen hij moest nemen tegen deze Joden. Later, rond 10 Juli, kwamen veel Franschen alhier gevlucht uit vrees voor de strafmaatregels door koning Lodewijk XVIII uitgevaardigd tegen de handlangers van Napoleon. Nu de oorlog voorbij was en er niet meer te strijden viel, kwamen onze eigene deserteurs ook weer te voorschijn. Onze Provincie, die onder het Fransche keizerrijk een van de departementen was die het meest deserteurs telden, had er nu ook het hoogste aantal van geheel het koninkrijk der Nederlanden. Bij het 29e bataljon waren er 145. Sedert 14 October 1814 werd het arrondissement Ieper onveilig gemaakt door een bende bandieten, die gewapend en met zwartgemaakt aangezicht hun schelmstukken bedreven. Het waren meestal deserteurs. Zij werden op 4 Juli aangehouden. Op 11 Juli waren er in onze provincie reeds 200 deserteurs vrijwillig bij hun korpsen teruggekeerd. Op het einde van Juli was de Fransche inval van 15-18 Juni vergeten in West Vlaanderen, waar alles rustig was. Er ontstonden echter nieuwe moeilijkheden, nu van binnenlandschen aard. Reeds op 11 Juli had de intendant van de provincie te Brussel geklaagd over het Brugsche blad ‘Le Spectateur Belge’ uitgegeven door priester de Foere, die later een groote rol zou spelen in den strijd tegen koning Willem. In zijn blad hitste de Foere de bevolking op tegen het Nederlandsch gezag. Later in Augustus werd een campagne gevoerd tegen de ambtenaren die den eed van getrouwheid hadden afgelegd aan de Nederlandsche grondwet. Veel ambte- | |
[pagina 87]
| |
naren weigerden dezen eed af te leggen om niet door de geestelijkheid buiten de Kerk gesloten te worden. Men vertelde dat de Protestantsche godsdienst overal zou ingevoerd worden en dat de hoogere ambten uitsluitend door Hollanders zouden bekleed worden. Jos. De Smet |
|