der snuifmolens in Nederland de mijn werkers, de Scheveningsche vischvrouwen en de kloosters zijn!
De ontwikkeling der maaltechniek van Oud-Egypte tot heden is nauwkeurig nagegaan. De folklore en de volkstaal betreffende de molens komen tot hun recht.
Wat de ondertitel verzwijgt, en wat voor ons nochtans ook zijn belang heeft, is de algemeenheid van het werk. Hierin verschilt het met het vroeger besproken ‘Molenleven in Rijnland’ (Biek. 1946, 187) dat slechts één provincie uitpluisde. Ieder molenland wordt overschouwd, eerst bij het behandelen der verschillende molentypes, dan verder in enkele afzonderlijke hoofdstukjes.
Voor België is ‘Zwaaiende Wieken’ zeer afhankelijk van het werk van A. Ronse, waaruit enkele gegevens zijn getrokken; voor Duitschland, van de vakbladen ‘Die Deutsche Müllerei’ en ‘Die Mühle’. Merkwaardig is, dat in 1944, onder de ongeveer 36.000 Duitsche maalbedrijven, nog een 5.000 windmolens werkten! Voor Frankrijk zijn de cijfers slechter: van de ± 500 molens in 1935 is slechts de helft nog in bedrijf. De ‘Société des Amis des vieux Moulins’ beperkt zich vooralsnog tot het maken van propaganda.
Schr. gewaagt ook van de molens uit het Middellandsche Zeegebied, de Zweedsche, Noorsche, Spaansche en Portugeesche molens, en van de eigenaardige molens uit Rusland, De Oekraïne heeft veel windmolens: 2 of 3 per dorp, waarvan er echter reeds veel vernield zijn. De zes wieken en de verdere bouw zijn eenvoudig. In Rusland heeft de molen maar één schrootgang, want de plattelandsbevolking kent geen bloem. Meestal is het graan een mengsel van rogge, gerst en boekweit dat zonder reiniging verder wordt gemalen. De molen is een houten schuur met stroo gedekt, en die wel wat gelijkt op een negerhut. De schrootsteen wordt door de klanten zelf bediend. Ieder wil het meel goed fijn hebben, en zoo wordt de steen almaar bijgehouden. Het onderhoud van de steenen (zandsteenen) laat zeer veel te wenschen over. Een juist scherpsel zooals wij dat hebben, kent de molenaar ginder niet.
Van de windmolens die de Hollanders in Zuid Afrika bouwden, blijft niet veel meer over. In 1935 begon de Nederlandsche regeering het herstel van den eenigen molen waarvan de kuip nog niet geheel was vervallen: de korenmolen van het landgoed ‘de Groote Schuur’ bij Kaapstad (1796). Nieuwe wieken, kruiwerk en staart werden aan den Zuid-Afrikaanschen staat geschonken, en in 1936 werd hij officieel in gebruik