vanger aanstellen die het patrimonium van de school zou beheeren, alsook twee ‘schoolvrauwen’.
Deze laatste moesten vrouwen zijn ‘hebbende de vreese Godts ende die wel eervaren zyn jn lesen, schryven ende legghen (rekenen), ende oock bequam om de schoolkynderen te jnstrueren ende te leeren t'gonne zy noodigh ende moeten weten om te gheraecken tot hemlieden zaligheyt.’
De schoolvrouwen mochten door de ‘regierders’ ‘ghecorrigiert’ en afgesteld worden, indien zulks noodig bevonden werd.
De school werd gehouden in een huisje van de Bellestrate te Nieuwkerke door den stichter geschonken. De schoolvrouwen moesten in de school wonen en deze onderhouden; hiervoor ontvingen zij ieder jaar 12 £ grooten. Voor het houden der school zelf trokken ze elk 2 £ gr. per jaar.
Ieder jaar werd een toelage van 2 £ gr. verleend aan de ouders van ‘het dochterken dat jn elck jaer zal vallen de coniginne (de eerste) van de schole, tot t'helpen draghen vande recriatie die de zelve ouders an alle schoolkynderen ghemeenelyck zyn ghevende.’ Daarenboven kwamen 5 £ gr. voor het aankoopen van prijzen.
De biechtvader en de ontvanger van de school ontvingen jaarlijks elk 13 sch. 4 gr. en de ‘regierders’ hadden samen recht op 14 sch. 8 gr. Er waren nog 4 sch. 8 gr. voorzien voor ‘pieuse actien ofte exercissien vande voornoemde schoolkynders. ’
Voorloopig werd slechts één schoolvrouw aangesteld. In het schepenregister vinden we het