Biekorf. Jaargang 48
(1947)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdPater Jandocus van Brugge
| |
[pagina 34]
| |
- Emor, Lieve God, sprak vader Jandori, 'k hên 'entwaar 'en attakke gekregen! van den nuchten was dat toch gheel anders! ja... dat zijn hier de Moortjes, en dààr de Goddelieven,Ga naar voetnoot+ dàt verken ik... en 't Gloribusstretje.., 't zijn lijk al andere wezens da 'k zie... andere ruziemakers zeker? Zoeten Herdere! Wat staat er dààr nu in da' roo' steen?Ga naar voetnoot+ Wat 'en gothiek van 'k wil en 'k en kan is me da'?... en al in vier uren!? En ‘goederen’?... Wa' goederen?... en me' covent?... Waar is dat nu gevaren?... oei-je-joei-je m'n hoofd!... en m'noogen... Ieffrouwtje! riep hij, hoe heet je gij, keppe? Maar ‘keppe’ was zoodanig benauwd en verbauwereerd dat ze zocht om weg te bijzen. - Je 'n moe nie' benauwd zijn, fleemde de pater, 'k en gaan ik joen geen dère doen.Ga naar voetnoot+ Hoe is jen name? - 'k Ziin ik e' dochtertji van Ingelliissens, Menheere, zei het. - Ingelliissens?... onbekend! en waar zijn de Cappeciins belonden dèh? - E... gunter, Menheere, op den hoek van 't Klokstretje. En Maddeleentje was de pijpen uit, 't had lijk den duivel gezien. Niet te verwonderen ook, alleman keek om: hij stond daar uitgedaverd gelijk e' moorejaan, lijk den duivel door d'hage zoo leelijk, met die aardige lange kazakke...versleten tot op 't tandvleesch, dat scheuvel van een hoed zonder kobbe, en die schoen zonder zolen! 't en was lijk de mode niet meer van zulke! Zóó verwilderd en verwaaid, groen en grijsde, dikke van 't stof en de | |
[pagina 35]
| |
vuiligheid! en een wezen zóó afzichtelijk, met haar en baard tot aan z'n buikgispe...wie zou der niet vluchten?... M'n kozen had intusschen z'n karre gekeerd en, tegenaan 't huis van Menheere den kaneunink Van der Heeren gekomen: - Nè waarlijk, zei hij gelaten, die roô-bruine muur dààr en die roô poorte, dat ziet er nogal paterachtig uit. Als hij in 't vóórhoveke van 't klooster dien Nood Gods zag onder d'ijfte en Toontje-met-'t Kleen-Kiintje, dan 'n was er geen twijfel meer aan. - Die 't best hoofd heeft, zal 't moeten klaren, dacht hij en trok aan de belle,... De deurging open,... 't was een jong portiertje, ook eentje dat hij nooit gezien 'n had. De pater keek versuft en in twijfel: - 'k Ben zeker gemist? brabbelde hij. Broeder Assiil sprong wel een meter achteruit: - God! peisde hij, wien da' me dààr hên! 't is den Akkopalips of z'n broêre, één van de twee! Maar hij kreeg, van onder die slunsekazzevik, de Franciscuskoorde in d'ooge... en dat stelde hem een beetje: - A,... Pater, zei hij, welgekomen! Je kom zeker van den Poentsjoob? - Ik? van den Poentsjoob?! vroeg vader Jandori, maar 't ga nu nog gaan beteren! 'k En ben geen vier uren weg, 'k kome rechte van St. Machiels, en g'heel de wereld staat op z'n kop! Is 't ik die zot zijn of is 't gij?!... Waar is broeder Rollebollemondus? onzen ouden portier? ... Toe! roept è kee' Vader Gardiaan, en seffens toe! gauw, weer' je. Assiiltje 'n vroeg niet liever dan weg te mogen bijzen! Zoo Vader Gardiaan komt afgestoken,... de deure gaat open van 't spreekkamertje... en ze bekijken malkaar... gelijk twee trekpotten!... en eindelijk: - Pater Judocus van Brugge? vroeg Vader Renatus, 'k en hebbe nog van m'n levensdagen van zoo'enGa naar voetnoot+ | |
[pagina 36]
| |
pater gehoord, en bovenaldien is 't dat g'hier in een haai en 'en draai niet buiten 'n ligt... 'k roepe de politie! Vader Dokus was er geweldig van aangedaan, z'n oogen schoten vol en de tranen hongen in z'n baard te beven: - Och, Vader Franciscus! riep hij uit, help' mij klaar zien! Wat een boerefarce bakt gij mij toch...!? En hij deed zoo drukkelijk dat vader Gardiaan begon in te zien dat hij te zeere gesproken had en algelijk een keer eerst moest verder onderzoeken eer hij de deure toesloeg. - Wacht een beetje, sprak hij bedaarder, zet-je vriendschap, 'k en ben hier nog niet lange en 't zou kunnen zijn dat misschien... En hij was weg maar kwam seffens wêre. Een kleen rond bolletje van een patertje met een perkamente gezichte van tnegentig jaar was meê, en 't sleurde aan den Boek der Bevolking gelijk 'en duivel aan 'en ziele. - Je weeg meer of me geld! zuchtte 't Toebakpotje. En alle drie vielen ze nu aan 't zoeken... van jaren verre! ... 't Kleen patertje keek algelijk en keer verstrooid en dievelinge naar dien boschbeer, die met z'n vuile pekzwarte ongewijde handen... en al dat haar derop... alzoo onbeschaamd aan 't duimelen en aan 't snuisteren viel in z'n schoonen dikken besten boek. In geheel 1900... van een Judocus... niets te vinden; in 1800... ook niet!... A!... wacht, hier zie!... ja 't doet... op bladzijde 481 stond er zwart op wit geschreven: ‘1806. Op heden, 1en in Hooimaand, ten 8en 's morgens, ‘is uit ons klooster op 't Zand, een zekere pater ‘Judocus, den 1sten Oogst 1766 te Brugge geboren, op ‘wandel vertrokken en nooit meer teruggekomen. God ‘weze hem bermhertig.’ Ge ziet van hier wat een slag dat da' gaf!... Z' hadden alle drie de sprake verloren. 't Kleen Fillibertji schoot nog eerst wakker en ging alzoo 'en keer voorzichtig gaan tasten aan dien gescheurden en geblutsten | |
[pagina 37]
| |
buizenhoed,... en aan dat slunsegewaad... hij was zeker geluimd op e' gewijdtji of relikwietji van dien eeuwigen pater?... ja... maar... was da' nu e' levende spook? 't Was in alle geval nog een staande man voor z'n oude! Honderd tachentig jaar! Zeg!... der 'n zijn der alzoo niet vele in een jaar!... Maar vader Jandokus was met wat anders bezig, hij keek sterrelinge naar den grond en mijmerde luidop: - Bermhertige God! nu versta ik,... Gij hebt mij een staaltje gegeven, een proefje van d'eeuwigheid laten smaken! Hoe hemelsch zoet hoorde ik uwe vogelen zingen! Hij zonk op z'n dutsen, en d'armen ten hemel gestrekt bad hij: ‘Geloofd zij God, om al wat hij geschapen heeft’! Wat wou ik nietig stof, de Eeuwige Macht van God betwijfelen!? ‘Geen oog heeft ooit gezien, geen ooren hebben gehoord wat Hij voor ons bereid heeft in den hemel’! Dan kroop hij rechte en, op een stoel gezeten, droomde hij voort: Zoo dat ik nu, buiten m'n wete, honderd veertig jaar lang, Gods almacht, in zuster Natuur en broeder Nachtegaal, bewonderd en aanbeden heb,... Honderd veertig jaar op strate geloopen, ongewasschen, ongeschoren, met den blooten hemel als pardak; honderd veertig jaar ruzie met niemand; honderd veertig jaar zonder eten of drinken en honderd veertig jaar... buiten de mode! - Alleszins echt Franciscaansch! besloot vader Gardiaan. ..... En dan 'n heeft hij het maar een maand meer uitgehouden; hij verminderde ziender ooge... - Och! zei hij gelaten, 'k ben nu ineens boomrijpe, 'k heb mijnen tijd gehad gelijk de braambeiers; en nu ben ik zuiste nog goed om, gelijk een marra- | |
[pagina 38]
| |
boetji,Ga naar voetnoot+ aanzijds de stove, te zitten mijn dood afwachten in en aziil. Den 1n Oogst 1766 versch nieuwe. heeft hij, dag op dag, den 1n Oogst 1946 - aan de kerkedeuren is hij nog uitgeplakt - de wereld schoone bedankt en is hij in volle vreugde en triomfe ten hemel gevaren! In Paradisum, waar noch spiegels, noch raadsels meer zijn, maar waar hij voor eeuwig .. nooit vermoeid en nooit verzadigd, aanschijn en aanschijn van Gods glorie zal mogen genieten. 10en in Oogstmaand 46. K. De Wolf |
|