| |
Mengelmaren
Dr. Karel de Gheldere en zijn Westvlaamsche vrienden
‘Ik legde daar de hand op een paar papiertjes, eigenhandig geschreven door mijn Vader zaliger, Dr. Karel de Gheldere: twee gelegenheidsverzen, 't eene aan Kan. Duclos, 't andere aan Deken De Bo, - twee zijner goede vrienden met wie hij den ‘gemoedelijken’ toon mocht aanslaan.
| |
Aan Adolf Duclos. als hij kanonik genoemd wierd.
Gij moogt uw kattevel, met onbeschaamde wangen,
in al de gouwen waar het Vlaamsche ja woord klinkt.
bij aller heilgeschal, op uwe schouders hangen,
waaronder, schooner nog, uw edel herte blinkt
| |
Aan Pastor L.L. De Bo, als hij Deken genoemd wierd te Poperinghe:
Proficiat met uw schoon postje, Eerweerde Deken!
Dat was de stad voor U, alwaar men 't Dietsch zoo djent
| |
| |
en ongekunsteld zoet als Saksisch nog hoort spreken.
Dat is met zin gedaan: de Bisschop is een vent
den Zanter juist te steken
die best zijn ambacht kent!’
Duinbergen.
R. de Gheldere
| |
Wilde gebeden. - Zie Biekorf 1946, bl. 94-95.
Onze Vader.
Onze vader die in den pappot zat,
en al de beste brokken uit at.
| |
Wees gegroet.
Wees gegroet, keerseroet,
moeders muts en vader z'en hoed.
| |
Onze Vader van de dronkaards.
Onze vader, die in alle herbergen zijt; geheiligd zij de bitteren en de klaren; ons toekome de brandewijn en de jenever. Geef ons heden onze dagelijksche druppels, en vergeef ons onze schulden gelijk wij vergeven aan de bazen die ons slechten drank gegeven hebben, maar verlos ons van de ledige glazen. Amen. Alle drie gehoord te Werken.
Te Werken bestaan er echter nog andere gebeden.
Als kind heb ik van mijne moeder geleerd, na het gekende: ‘'s Avonds als ik slapen ga’, de volgende rijmpjes:
'k Kwam daar langs een kerkhof gegaan,
en 'k zag daar 'nen blauwen zerk staan,
waarop dat er stond geschreven:
‘Ach, mensch, aanziet mijn leven,
ik kan noch gaan noch loopen
en mijn arme ziele moet het al bekoopen’.
God is heilig en zoo goed,
Hij heeft vergoten voor ons zijn dierbaar Bloed
uit zijne vijf bloedige wonden,
Heere, vergeef mij al mijne zonden.
Er zijn drie dingen in het geheem (van de dood)
't eerste is da'k wete da'k sterven moet,
het tweede nog méér, da'k nie wete wanneer,
het derde nog bovenal, da'k nie wete waar mijn arme ziele bevaren zal.
| |
| |
'k Logge mij neder al op mijn kussen, (vlg. 1946, blz. 107)
met God den Vader wil ik rusten.
met God de Zone wil ik slapen gaan.
met God den heiligen Geest wil ik opstaan.
'k Legge mij neder al in mijn graf,
O Heere, neem al mijn zonden af
die ik bedreven heb bij dage of bij nachte
dat ik in mijn zonden niet en versmachte.
B.S.
| |
Tjonk.
‘'t 'n zit niet vele meer ‘tjonk’ in.
Alzoo gezeid van een kraan die flauw en trage water geeft, Stalhille.
| |
Hondejong,
‘'t Is daar al familie en hondejong te gare’.
Om te zeggen dat vele menschen in één zelfde zaak nestelen; wordt gezegd om te bedieden dat in een zaak ‘slapende’, ongekende vennooten geldbelangen hebben.
| |
Bollen.
Er wordt gebold in het Brugsche met de krulbol in de korte, tra. In 't Zuiden, bijvoorbeeld in Beselare, 'n kent men niet anders dan de ‘kaasbolle’ in de lange rechte tra.
Bij slecht weder wordt daar (ook te Poperinge) in de. herberg gespeeld met de ‘vloerbolle’ (kleiner en platter dan de krulbol).
De vloerbol die een half maantje mist en daardoor spakt of hinkt, is een ‘zottebolle’ en daarmede bollen is ‘zottebollen’.
In de mededeelingen over zottebollen (Biekorf 1946, bl. 238) worden krulbolle en zottebolle nevens malkaar genoemd als hetzelfde spel: en dat is verkeerd.
| |
Kwaadjagen.
Is bollen over land en weg. Een man gaat voor en bolt met de ‘moerbolle’. De anderen jagen hem na en moeten het dichtst bij de moerbolle trachten te liggen. Dat is ‘kwaadjagen’. Kwaad, hier zijnde gebruikt in de beteekenis van lastig.
Verg. Kwade straat, kwaad gat = vuile slijkstraat waar men moeilijk kan doorgaan. Lichtervelde.
| |
Pannezetter.
Zooveel als ‘keukemol’ of ‘keukepiet’. Die gedurig in de keuken zit en zich met koken of braden bemoeit. Stalhille.
G.P.B.
| |
| |
| |
Broekgareelen.
Taalvonke? Kinderwoord? Of wat?
Een jongen die inwoont op school kwam me vragen: ‘Mag ik a.u.b. naar boven gaan? Mijn broekgareelen zijn kapot!’
Dat waren zijn bretellen of ‘lijsten’!
De jongen was van Kanegem.
| |
Raadsels.
In het raadsel van den ‘steenweg’, Biekorf 1946, bl. 185, stelt G.P.B. een vraagteeken achter ‘Wrange’:
Een lange, lange slingerslange
Van hier tot aan Wrange?...
Dit is waarschijnlijk een vervorming van ‘Frankrijk’ blijkens deze andere lezing van het raadsel:
van hier tot aan Franke... (enz.)
En de oplossing is hier: een wagenslag. Dit komt goed met steen weg overeen.
Deze lezing vond ik De Cnodse, 1890, II, bl. 3.
K.D.B.
| |
Teentjetert.
Bij schoolkinders, te Rumbeke, als ze blootsvoets op de koer loopen en andere, die schoen dragen, loopen er achter om op de bloote teenen te trappen, roepende: ‘'t Is vandageteentjetert!’
| |
Vindersrecht.
Als iemand een geldstuk vindt, zijn maat zegt Half mijn!’ d.i. Wij deelen. Brugge.
| |
Kallemoes.
Zie De Bo op Lischwortel. - Menschen die bij ‘betrapelijke’ zieken gaan, steken een stukje gedroogd kallemoes in den mond tegen de besmetting en spuwen het uit als ze weggaan. Brugge.
| |
De Noordhoek.
Dit is de oorlogsnaam van het gebied gelegen ten noorden van de twee afleidingsvaarten van Heist-Moerkerke tot tegen de Hollandsche grens - in 1914 door de bezetters grootendeels onder water gezet en langst van al gehouden.
A.V.W.
|
|