Biekorf. Jaargang 47
(1946)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |
een boer te Bavikove. Men speelt het spel bulten in de zomermaanden, op den hoek van een kouter of op een ‘vloer’ die men langs den kant van een stoppelveld plat gestampt heeft. De zoons van het hof waar ik verbleef gingen spelen, iederen avond; 't was voor geld, maar geen groot geld: ‘'t is 't spel dat telt, zeiden ze, en de leute’. Ten tijde van de jacht op het mannevolk (1944), kropen ze toch uit naar de zottebolle, en 't waren de meisens die moesten gaan zitten tateren bij den ‘gravé’, op den loer, en de bolders teeken geven als er onraad was. A.D. | |
Haketssse.Heelemaal akkoord met M.L.! (hierboven bl. 142). Haketesse in den zin van ‘hagedis’ heb ik nog niet ontmoet gedurende tien jaar afluisteren en opteekenen van ons geliefd Brugsch, - hoewel De Bo het zoo opgeeft. J.Axters. | |
Een blauwe Messe.Dien Maandagmorgen komt mijn collega ofte stoelbroeder, een Antwerpenaar, mij ernstig vragen: - ‘Maar, vriend, wie is er aalmoezenier bij de gendarmerie, te Brugge?’ - ‘Wie is er aalmoezenier bij de gendarmerie?’ herhaal ik peinzend. ‘Maar, Jules, waarom vraagt ge dat?’ - ‘Wel, dat is toch ook niet plezant, 'n mis te moeten lezen elken Zondag om één uur en zoolang te moeten nuchter blijven! Bij ons is de laatste mis om twaalf uur!’ Ik tracht mijn lach te bedwingen en vraag hem geheel gewoon weg: - ‘Hoe komt ge aan die mis om één uur?’ - ‘Wel, Zaterdagavond had ik een beetje gepekt, en 's anderendaags kon ik uit mijn bed niet, en 't was bij den elven toen ik op stond; rap wilde ik per velo naar de mis van half-twaalf in de kathedraal; 'k kom Mon M. tegen die me staande houdt om wat te babbelen. ‘Ja maar, zeg ik zoo, 'k moet naar de mis om half-twaalf...’ - Mè wa' daje gi inzit’, zegt Mon, ‘wèl goa nor de mèsse ten eenen in de gendarmerie’. Nu schoot ik in n luiden lach en 'k heb toen aan mijn stoelbroeder van Antwerpen uiteengedaan dat dat 'n Brugsche spreuk was, gebruikt door menschen die voor 'n prulle van niets de mis blauwen. M.V.C. | |
Schalksche Spelling.Van een man die Mote heette en wien gevraagd wierd hoe | |
[pagina 240]
| |
men zijnen naam spellen moest, hoorde ik schalksch en snaaksch het antwoord vallen: ‘Schrijf maar op. 't Is met twee medeklinkers en één klin-‘ker. Den tweeden 'n klinkt niet’. Beselare. | |
Een Preuschaard.Van den zelfden guit van Beselare, over iemand die statig en fier over het plein wandelde, de volgende diepzinnige bemerking: ‘'t Is jammer van alzoo met zijn gat te moosschen in de ‘weke en geen ander te hebben voor den Zondag!’. G.P.B. | |
Hoogmis in Polyphonie.- 't Was den hoogsten dienst vandage..... - En hebbe ze schoone gezongen? - Ja'z, 't was alzoo een messe waar dat ze deur malkaar tieren. Kortrijk. P.K. | |
Suikerijstampers.Dat zijn getjes die de oude heeren plachten aan te doen boven de schoen. Ichtegem. Vgl. Protters: slechte schoen (hierboven bl. 23). | |
Blieken en Platen.Blieken voor geld, zeggen ze te Brugge (hierboven bl. 34). Elders zegt men: plaat; o.m. te Kortemark en te Ichtegem. | |
Zantekoorn.De Schacht van een veder dat heet in Knokke: 'l Staal. In Lombardzijde de busse.
De pennen van een gezonde duif 'n mogen niet schravelen (frequentatief van schraven = schrabben). St. Andries.
‘k Ga mijn breedte pakken’, wil zeggen 'k ga mij neerleggen. Beselare.
‘Wij gaan morgen scharminkelen, de potuilen zijn daar’. Wordt gezeid bij slecht onthalen van ongenoode gasten. Beselare. G.P.B. |
|