Biekorf. Jaargang 47
(1946)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdGedierte en ongedierte in volkszeg en spreuken
| |
[pagina 229]
| |
Ze hebben het dan over ‘een zende’ muizen of ratten, die op den zolder of in een stal huizenieren, de waschte verslepen en ‘vier spugen’ 't Is om er bij te griezelen als ge kind zijt! Ze kunnen gewoonlijk wel vermoeden, wie hun die ‘bende’ gezonden heeft. Ten tijde dat Kokske nog op de afgelegen boerenhoven rondleurde met rattevergif, durfde hem niemand de deur uitzenden; 't mannetje had altijd zijn bedreiging gereed: ‘'t Is goed, 'k zal er junder een bende zenden!’ 't Kwaad was soms zoo erg, dat het moest belezen worden. Ge kost er ook voor gaan dienen naar Sint-Trudo, het klooster op de Garenmarkt. Ze deden een noveen en kregen een gewijde koeke mede. Op al de plaatsen waar ratten nestelen, werd wat koek gebrokkeld en gewijd water gesprenkeld. Den negenden dag waren de ratten verjaagdGa naar voetnoot(1). Zou het kinderrefreintje daarmede in betrekking staan: O ratten en muizen,
Wij zijn hier allen bijeen.
Wij moeten verhuizen,
O ratten en muizen.
Van doodarme menschen zegt men: Zoo arm gelijk de ratten in de kerke. Een kerkeratte is een synoniem voor ‘steendibbe’, of ‘pilaarbijter’; elders ook gezegd van bedienden en ambachtslieden die hun bestaan meest uit de kerk halen. Zoo hoort men ook ‘kazerneratten’ d.z. de mannen van het actief leger, de beroepssoldaten en instructeurs. Van uitgerafelde kleederen: 't Is afgevreten van de ratten; of: De ratten hebben er aan geknaagd. Klagend over slecht eten of drinken: 't Is gelijk rattevergif. Een naoorlogsch vooizetje door de soldaten in 1917-18 spottend gezongen om hun afkeer voor de slechte soep uit te drukken: 'k Heb overlaatst naar Zevekote geweest,
'k Heb daar ratjes geëten en mijn soep laten staan.
k Heb nog nooit geen beter vleesch geëten
Dan die ratjes die w'hebben dood gesmeten.
'k Ete liever ratjes dan koolenrapensoep
En die ratjes smaakten mij zoo goed. (bis.)
Volksvrouwen hebben ongelooflijk aardige lievelingsnamen | |
[pagina 230]
| |
voor hun kleine kinderen: Kom hier mijn engeltje, mijn ratje, mijn aapje, mijn zotje, mijn schaapje, mijn dutsje, mijn wuvetje of mijn sloebertje, tot zelfs mijn schietje, enz. Als de groote baas afwezig is: Als de kat weg is, dansen de muizen op tafel. Moeder weet gauw als haar kinderen maar gebaren van te slapen: Ze slapen gelijk de muizen in 't meel. Ze kunnen ook: zoo stil zitten dat ge een muizetje zoudt hooren loopen. Dan is het muizestil. Een vervelend gerucht: Ge zit hier te knagen gelijk een muis. Van een klein kind waar heel weinig ‘scheut’ in zit: 't Is gelijk eene piepedol. Een vernepen vrouwspersoon wordt ook wel: teutemuis genoemd. Sommige menschen, die met valavond bedekt langs de huizen loopen, worden ‘avermuizen’ geheeten. De bekende zegswijze: 't Schip is vergaan met man en muis, brengt me nog een aardig schippersgezegde te binnen: Alle baten helpen, zei de muis
en hij piste in de zee.
En alle pakken verlichten, zei de schipper
en hij wierp de muis overboord.
Als ge moedig naar een andere oplossing zoekt: 't Is al een slechte muis die maar één gat heeft om er in te kruipen. Ge kunt ook bekommerd ‘met muizenesten (muizenissen) in uw hoofd’ rondloopen. Steek al die muizenesten uit uw hoofd, is zooveel als: Waarom zit ge daarop te broên? Er is daar ook nog een grove spreuk om minachtend over boffers te spreken: Een herte gelijk een roggenbrood
en een beurze gelijk een muizekl..t.
Het is veel deftiger te zeggen: Geef de boffers een brood,
De klagers en hebben geen nood!
't Moet u niet verwonderen dat een MOL ook iets te zeggen heeft in den volkszeg, want aan iemand die veel geluk heeft in 't spel vragen ze: Hebt gij een mollepootje in uw zak, da? Ge kunt evengoed zeggen: Gij zijt met een helm geboren. Daarvoor moet ge een vrijdagskind zijn. Wie niet weet waaruit noch waarin: Ze dolen gelijk de mollen op St Jansdag (24 Juni). 's Zomers zingen de kinderen dan ook in lange rijen: | |
[pagina 231]
| |
Mol, mol, waar zit je?
De mol zit in zijn pitje.
Molletje, hebt je geen strooi vandoen?
- Ba neen ik, zei de mol.
Van een, van twee, van drie! (neerploffen)
De mol wordt, verkeerd, voor blind aangezien. Vandaar, als ge niet goed toekijkt, hoort ge: O gij blinde mol! Aan kinderen die zagen om dit of dat: Rijdt op een witten mol, je zult uw gat niet begrimmen. Hebben ze zich erg bevuild onder 't spelen: Gij zijt zoo zwart als een mol. Als ze vragen: ‘Wat gaan we eten?’ - Mollejongen! Als ge tevergeefs iemand wilt ontloopen: Dat ge in een mollegat kroopt, ze zouden u nog vinden. Als gij het werk gedaan hebt en een ander loopt met het vet weg: De mollen boren de gaten en de muizen kruipen er in.
Af en toe hooren we ook wel spreuken waar 't wild een rol speelt. Om te beginnen met den haas, gekend om zijn vlug loopen: Peinst ge dat ik van een haze gemaakt ben? zegt ge, als ze u aanjagen om vlugger te werken. Op ‘'k Hadde liever dit of dat’, luidt het antwoord: Livre is een boek
en lièvre is een haze
en de dezen loopt zeere.
Een tragerik: Hij is brave, maar 't en is geenen haze.
Ook het konijn is niet vergeten. Iemand met een heel flauw geheugen: heeft een memorie gelijk een keunesterretje, lijk een keunesteert. Ten tijde van de mode met lang haar was een korte stres: een keunekoddetje. En een heel klein laag huizeke is: gelijk een keunepijpe. Zelfs in de oordnaamkunde lezen we ook ‘keunekodde’ voor een smal streepje grond. Van stoffen die hard gespannen liggen: 't Is gerokken gelijk een keun (wijzend op een geslacht konijn).
Ten tijde dat de dieren spraken, in de oude sprookjes, heeft de vos veel te zeggen gehad. Van een behendig, doortrapt persoon wordt nu nog betuigd: 't Is een sluwe vos. 't Is een oolijke vos. | |
[pagina 232]
| |
Als hij te veel op iets aandringt: Als de vos de passie preekt, boertje, wacht uw ganzen. Wie niet gebaren wil, dat hij er op belust is: De vos en wilde de wit'henne niet; maar hij kreeg ze niet. We spreken ook nog van: ‘vossenstreken’ en een schoolmeester wordt wel eens spottend ‘schoolvos’ genoemd. Een rostharige wordt altijd wantrouwend geschuwd: Opgepast zulle! 't is een roste vos. Een goedgekend spotrijmpje: Rosten, hoeveel moet ge kosten?
't Zal je koopen
Om achter mijn gat te loopen.
Moeder troost haar roodharig kind: Je moet er niet om geven, jongen; de roste zijn de dierste: Rost haar is goud haar.
Vroeger, aan den ingang van een of ander dreef, las men: Hier liggen wolfijzers en schietgeweren, om de kinderen uit het bosch verwijderd te houden. Kinderen hebben grooten schrik voor een wolf, in 't bijzonder voor ‘den berewulf’. Dat is zooveel als ‘de bietebauw’. Ze spelen ook ‘berewulf’ onder elkaar in twee groepen: Vraag.
- Schaper, schaper,
Laat uw schaapjes gaan.
Antw.
- 'k En durve niet van den berewulf.
Vraag.
- De berewulf zit gevangen
Tusschen twee koperen tangen,
Tusschen zon en maan,
Schaper laat uw schaapjes gaan.
(Al blatend loopen de kinderen over)Ga naar voetnoot(1). Als iemand eens duchtig toespreken zal: 'k Zal eens mijn wulventand toonen. We zijn allen op onze hoede voor personen van wie er, naar het woord van Evangelie, gezegd wordt: Zwicht u ‘'t Is een wolf in schapenvel’. Argeloos zijn vijand tegemoet loopen: Hij loopt den wolf in den bek. Wie haastig, na de klas, zijn boterhammen grijpt: Gij zijt gelijk een uitgehongerde wolf.
Van een onhebbelijk bitsig manspersoon: ‘Leelijke beer’ of ‘Hij loopt al grollen gelijk een beer’. | |
[pagina 233]
| |
Als herinnering uit het dierenepos: Dat is een Isergrim. Gij hoort ook nog: IJsbeer, beerotter, of: Ongelikte beer; hij kijkt gelijk een beer. Een klein kind, dat dreigt met hard huilen: 't Zet nog een keer zijn beer open. Zwaar en lomp aan de beenen: 't Is gelijk een beer op zokken.
Een zeer stoutmoedig en vrijpostig persoon wordt gedoopt als: franken otter. Zijt ge niet aan te spreken: Hebt ge van een otter geëten, da'? Zachter is: Hebt ge uw tonge verloren, da?
Van een slordige vrouw: dat is een vuilen otter. Ook nog gehoord: Ze eten ottervleesch
In 't klooster van lekken en smekken.
Zoo scheel kijken gelijk een otter. Om te zeggen dat iemand altijd stuur en zwart kijkt: Hij zou niet lachen of dat hij een otter op zijn tonge zag rijên. Hetzelfde beeldig gezegd: Hij en heeft geen een lachende tand in zijn mond.
Een wezel wordt op den buiten ook wel eens ‘muishond’ genoemd. ‘De stoutste wezels zuipen de beste eieren’ is ongeveer hetzelfde als: Stout gesproken is half gewonnen.
Puiden en padden komen ook te pas in vergelijkingen in den volkszeg. Wie niets te zeggen heeft: Hij kan geen puid biechten. En wie niemand kwaad en doet: zou geen puid misdoen. Gij kunt er ook ‘zoo onnoozel als een puid’ uitzien. Van een rauwigheid of een belemmering in de keel: Er zit een puid in mijn keel. Wie al te veel met de stoof in zijn armen zit, is gekend voor ‘een versteven puid’, doelend op de lage lichaamswarmte van den kikvorsch. Evenzoo zeggen we van koude handen: t zijn puidhanden. Koude handen hebben is eerder een gave, want: Koude handen, warm herte. Een kindje dat niet ‘mee en wilt’, of waar dat er ‘geen dijement’ inzit: 't Is een puidje van een kindje, maar 't is vinnig (het is doende, 't zal er wel doorkomen). Om te zeggen dat het kind geen enkel kleedingstuk aan | |
[pagina 234]
| |
had: 't lag daar puidjenaakt, of ook nog: pieter, poete naakt, moedernaakt, puidemoedernaakt, paddebloot. Een gezegde dat onthouders niet graag hooren: Water is geen menschendrank, dat is goed voor de puiden. Water wordt ook kortweg: puidewijn of vogelwijn, genoemd. Sommige menschen zijn al te stout in 't vragen en dan wordt er geklaagd: Ze zouden u vlaân gelijk een puid. Als woordspeling op (h)aar: Ze zeggen u b.v.: O dat is aardig! Antw. (h)Aardig is pruikachtig en die geen haar hebben dat zijn de puiden. Ge kunt ook zeggen: 't Is beter (h)aardig of (dan) blutse, 't en is zoo koud niet! Een aftellertje: Pieter pater
Viel in 't water,
Pieter puid
Kwam met zijn schuit
En haalt er pieter pater uit.
Ten tijde dat de buitenmenschen nog naar de pand te Brugge kwamen gereden, in een kutser of een viggekarre, riepen de kinderen: Wille, wille voor een pandfeeste,
Wille voor een puidebille.
En de boerin wierp een gansche tipzak amandelbrood te griebelen op de straatsteenenGa naar voetnoot(1). Puiden zijn ook weerprofeten: Ze kwaken tegen regen. Een puid in de hand nemen is een geneesmiddel tegen zweethanden. Uitpuilende oogen zijn: puidoogen.
Kinderen zijn bang voor een padde, wantmoeder heeftgezegd: Ze spuwen vuur. Een grammoedig persoon loopt daar: gelijk een opgeblazen padde. Als kinderen onder elkander vragen: Wadde? (wat); Wadde?
Een stuk van een padde,
Een stuk van puid,
Lek den hond zijn teel uit.
Van paddestoelen gelooven de kinderen dat de vuurpadden er 's nachts komen op springen.
Voor een slekke (slak) in een huizetje zitten de kinderen gehurkt te zingen: | |
[pagina 235]
| |
Slekke, slekken hane,
Kom maar uit,
Kom maar uit,
Strooit een beetje peper en zout!
(Er wordt zout op den kop gestrooid om ze te dooden). Als ge traag komt afgeslufferd: 't Is gelijk een slekke die verkruipt. Aan iemand die klaagt over verhuizen: Niemand gelukkiger of de slekken: Ze nemen hun huis op hun rug en weunen waar ze willen. ‘Hij is slekkevet’ d.i. dikkevet, moortelvet,
Een spin, meestal kobbe geheeten, wordt door iedereen geschuwd; vooral de kruisspin dat is een tooveresse. Het bijgeloovig rijmpje komt op de lippen, zoodra we ergens een kobbe in de buurt zien: 's Morgens druk,
's Middags geluk,
's Avonds mint
Dat 't kobbetje spint
Soms durven kinderen een gewone, hoogpootige kobbe ontleden; ze spelen dan ‘horlogetje’ met de uitgerukte pooten. Horlogetje, horlogetje,
Horlogetje van één,
Horlogetje van twee, enz.
Oude kobbenetten, en hoe ouder hoe liever, uit zolderhoeken, koestallen of schuren worden door buitenlieden als bloedstelpend middel gebruikt.
Het klein volk had vroeger meer last van ongedierte dan tegenwoordig, maar in hun zegswijzen blijven ze er trouw aan herinneren. Als ze er in de straatjes op los slaan: Loop, en ga slaat uw LUIZEN! Of als dreigement: Je moest van de luizen opgevreten worden! Van een uitgeschudde persoon: Hij is zoo plat als een luis op een kam. Of ook: Hij is zoo t' enden als een luis op een kam. 't Volk klaagt ook in heete zomers: Oeh! 'k Ben zoo lam gelijk een luis. Anders gezegd: kattelam. Van schuim van volk wordt ook wel eens gezegd: Dat is luizegoed. En een slordige straatlooper is: een luiszak. Ze zeggen ook dat de H. (Benedictus) Labre patroon is tegen de luizen (volgens de legende liepen de luizen uit zijn | |
[pagina 236]
| |
mouwen). Zoo komt het dat een vagebond, met uitgerafelde kleederen, gewoon weg: laber genoemd wordt. Als er weinig vleesch is in de soep: Beter een luis in den pot of geen vetGa naar voetnoot(1). Anderen zeggen lachend: Soepje, soepje, ik zie u wel
maar gij ziet mij niet! (er zijn geen oogen op).
Tegen kleine kinderen, die 's avonds lastig worden en kriepen en kniezen: Je slaapluizen bijten. Ook gezegd tegen groote menschen als ze beginnen te scharten van den vaak. Aan de gekende spreuk: Haast en spoed
is zelden goed
wordt soms lachend toegevoegd: 't En zij als men vlooien vangen moet.
Tegen kinderen die in het hoofd krabben: De jacht is open - zit er wild in jen bosch? Hebt ge familie, da'? De laatste rijmpjes van een spring- en paailiedje luiden aldus: Waar gaan we hem begraven?
Op Sinte Pieters kerkhof,
Wat gaan w'er over strooien?
Luizen en vlooien
Erweten en boonen.
In den zomer hebben we veel last van VLIEGEN en MUGGEN: en zoo hebben die plaagdiertjes ook hun plaats veroverd in den volkszeg. Er ligt heel wat ervaring in de oude spreuk: Men kan meer vliegen vangen met een lepel honing dan met een heel vat azijn. En wie is er niet gelukkig als hij eens kan ‘twee vliegen in één slag slaan’? 't Is heel lastig om die beestjes buiten huis te houden: Als ge één vlieg doodt, komen er tien naar de begraving. Iemand die zich haastig uit de voeten maakt: Hij is weg gelijk een vlieg op een plank. De dikke bromvlieg heet maneschijter. Van een koekebroodje met krenten zeggen de kinderen: Stuitjes met vliegjes. En als er weinig krenten in gebakken zijn: Ze hebben ze erin geschoten. In het oude nieuwjaarsrijmpje, is er ook sprake van: Wie zal dat kindje wiegen?
Twee Spaansche vliegen....
| |
[pagina 237]
| |
Een kinderraadseltje: Wat verschil is er tusschen vliegen en muggen? Antw. Muggen kunnen vliegen, maar vliegen kunnen niet muggen. Muggen zijn weerprofeten: In heete zomersene avonden, als ze in zwermen ronddansen, voorspellen ze nog versterking. In koude winterdagen schertsen we soms: De muggen zijn dul vandage! Wie maar een leelijk kruisteeken maakt, of er maar van verre naar smijt met muts of lepel: Hij slaat gelijk naar de vliegen. Magda Cafmeyer |
|