Biekorf. Jaargang 47
(1946)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |
[Nummer 11]Onze lieve vrouw van BissegemBISSEGEM, zooals nog meer Westvlaamsche dorpen, heeft een eigen Maria-devotie. We zouden beter zeggen ‘Maria-devoties’. Want benevens de voornaamste, die in de parochiekerk gevestigd is, hebben we nog O.L. Vrouw van den Herteklop, waarover pastoor Slosse schrijft in zijn Rond Kortrijk, bl. 114. En hadden we vroeger de kapel van Portioncula, die ik nergens vermeld vind, en waarover, als 't God belieft, later. Maar vandaag spreken we alleen over 't beeld dat in de parochiekerk vereerd wordt en de naam heeft miraculeus te zijn.
't Is een oude devotie. Ze wordt nochtans niet vermeld in Pater Schoutens' Marias Vlaanderen, waarvan de derde uitgave in 1903 verscheenGa naar voetnoot(1). Onze Westvlaamsche zoekers en zanters hadden er toch meer dan eens over geschreven. Eerst kanunnik Tanghe, in | |
[pagina 218]
| |
de(n) Standaerd van Vlaenderen (21 Januari 1858), bijzonderheden die hij letterlijk overdrukte in zijn Parochieboekje van Bissegem (1858, bl. 55-57). Maar die er 't uitvoerigst over handelt is pastoor Slosse, in de Gazette van Kortrijk (1899), artikels die hij bundelde in zijn Rond Kortrijk (bl. 89-94). Slosse is altijd nauwkeurig en volledig. En ik zou er nooit aan denken te gaan zanten waar Slosse is voorbijgekomen, ware 't niet dat er, in ons geval, twee goe redens zijn om 't anders te doen. Eerst hebben wij een ambtelijk, dus goed betrouwbaar, verslag over feiten die aan Slosse slechts door minder betrouwbare getuigenissen bekend warenGa naar voetnoot(1). En dan is er, sedert dat Slosse schreef, nog een nieuw hoofdstuk aan de oude geschiedenis bij te voegenGa naar voetnoot(2). *** In Januari 1812 werd heel de streek rond Kortrijk in opschudding gebracht door 't nieuws dat 't O.L. Vrouwbeeld in Bissegem-kerk tranen stortteGa naar voetnoot(3). Tanghe zegt tot twee keer ‘1813’, wat mis is. Slosse, die 't relaas volgt van Louis Van Steen, broeder in St. Anna-bij-Kortrijk, de eenige bron waarover hij beschikken kon, dateert het wonder feit van 4 tot 7 Januari 1812; en ook dat is niet heel juist. Het officieel verslag zegt uitdrukkelijk van 5 (dimanche, veille de l'Epiphanie) tot 7 Januari 1812. Bissegem was toen zonder geestelijkheid. De bediening van de parochie was toevertrouwd aan de geestelijkheid van het aangrenzend Heule. Pastoor te Heule was Pieter Frans Six, de latere deken van Meenen, niet | |
[pagina 219]
| |
te verwarren met zijn naamgenoot en onderpastoor, de Augustijner pater Six, die verder ook op het tooneel verschijnt. De pastoor van Heule, op de hoogte gebracht van wat er te Bissegem was voorgevallen, scherpte zijn beste pen en, in dat sierlijk latijn waarmee de pastoors van honderd jaar geleden konden tooveren, liet hij de mare aan zijn deken, noodigde hem uit om ter plaatse een onderzoek te komen instellen en de getuigen te onderhooren. Deken van de Kristenheid Meenen, waaronder Bissegem toen hoorde, was de bekende Frans-Thomas - de latere Monsignor - Corselis, pastoor te Sint Denijs. De brief van pastoor Six is van 11 Januari en is bewaard gebleven in het Bisschoppelijk Archief te Brugge, met daarbij het verslag op het onderzoek dat te Bissegem plaats had den 14 JanuariGa naar voetnoot(1). Het verslag is door Corselis eigenhandig geschreven, met uitzondering van de handteekening der getuigen en een paar nota's, waarover verder. Mgr Corselis is een figuur van den eersten rang in onze Westvlaamsche geestelijkheid. Vroom, geleerd en voorzichtig, zal hij later aangesteld worden tot Apostolisch Visitator voor de kloosterorden in België en zich op een schitterende wijze kwijten van deze uiterst moeilijke taak: na meer dan dertig jaar onderbreking, het kloossterwezen in ons land te herstellenGa naar voetnoot(2). Zijn relaas over het ‘wonder gebeuren’ te Bissegem is zoo plechtig van toon en van aanhef, dat we goed kunnen zien dat Corselis de zaak heel ernstig opvatte. Waarschijnlijk was zijn verslag bestemd voor 't bisdom te Gent; maar opzoekingen in 't Bisschoppelijk Archief aldaar hebben niets opgeleverd dat met onze zaak in verband staatGa naar voetnoot(3). Is het dat een of ander bijzonderheid | |
[pagina 220]
| |
de zaak naderhand in discrediet bracht? Of is dat verzwijgen van 't wonder gebeuren eenvoudig te wijten aan de tijdsomstandigheden, die voor soortgelijke godsdienstige gebeurtenissen ver van gunstig waren? Of heeft de deken, die in 1817 naar Brugge verhuisde, het stuk onder zijn talrijke papieren ‘voor latere en gunstiger omstandigheden’ bewaard, en hebben zijn drukke bezigheden hem niet toegelaten er nog aan te denken? We zullen 't wellicht nooit juist weten. Maar het stuk vind ik belangrijk genoeg om bewaard te blijven en over te drukken. Er is wel een korte latijnsche inleiding bij, en één getuigenis is in 't fransch opgesteld, maar een groot bezwaar is dat niet. Verstandige Vlamingen weten met allerhande talen om te springen en Biekorf, naar uitwijzen van zijn uitsteekberd, is een blad... voor verstandige Vlamingen... | |
Verslag van Pastoor CorselisIn nomine Domini. Amen. Anno D.N.J.C. millesimo octingentesimo duodecimo, die decima quarta mensis Januarii, contuli me ad ecclesiam loci de Bisseghem, dioecesis Gandavensis, sub districtu Menenensi, ad audiendam depositionem plurium testium occulatorum, qui asserunt sese vidisse mirabilem lachrymarum effusionem ex oculis imaginis seu statuae B.M. Virginis, quondam in ecclesia RRorum Patrum Recollectarum CortraciGa naar voetnoot(1), | |
[pagina 221]
| |
nunc vero in ecclesia loci de Bisseghem servatae, quae imago in processionibus circumferri solet. Deposuerunt autem et scriptorum praelectione facta propria manu subsignarunt sequentia: a) Le dimanche, la veille de l'Epiphanie du Seigneur, cinq du mois de janvier l'an 18c douzeGa naar voetnoot(1), je, Ferdinand Joseph Leveugle, clerc ou matriculaire de l'église de Bisseghem, ai vu et apercu le jour susdit, vers les sept heures du matin, aiant découvert l image de la S. Vierge Marie, une larme qui couloit de l'oeuil gauche, à côté du nez. Ferdinand Joseph Leveugle.
b) Le même jour, vers le soir, le dit clerc a vu la même chose. Jacobus Oost heeft, om zig te verzekeren dat er tranen waeren, die met doeksken afgevaegt, en een vogtige plek in het doeksken gewaer geweestGa naar voetnoot(2). Ferdinand Joseph Leveugle. J. Oost.
c) Den zelven dag heeft d'heer Petrus de Brabander, oud bailliu van Bisseghem, op den avond eenen traen gezien, komende uyt de ooge en loopende langs de neus. P.B. De Brabandere.
d) Op maendag sesden Januarii heeft den onderschreven Eerweerdigen Pater Joannes Joseph Prengiers, in de religie bekent onder den naem van Jacobus a S. Maria, van het order der Geschoeyde CarmersGa naar voetnoot(3), s'morgens ontrent negen ueren, | |
[pagina 222]
| |
het voornoemde beeld aenschouwt en gezien d'oogen vol water en van beyde kanten druppelen hangende aen de wangen, dry aen de slinke wang en twee aen de regte wang; dewelke voornoemde pater heeft afgedroogt en d'oogen nauwkeurig uytgedroogt. Dan heeft hy het H. Sacrificie der Misse gecelebreerd, naer de misse wederom het beeld aenschouwt en wederom nieuwe tranen bevonden, twee aen de slinke wang en eenen aen de regte wang: hy heeft die nog eens afgedroogd, is nog een uere en half in de kerk gebleven zonder iets aen het beeld te doen; eer hy uyt de kerk gegaen is heeft hy bemerkt dat d'oogen wederom vol water waeren. Op dynsdag zevensten Januarii heeft den voornoemden Eerw. Pater ontrent tien en half ueren voor middag in de kerk gekomen met den Eerweerdigen Pater Bernardus Augustinus SixGa naar voetnoot(1), onderpastor van Heule en bediender van Bisseghem, het beeld aanschouwt en bevonden twee traenen aen de slinke wang en eenen aen de regte wang tegen de neus. Voornoemden heer onderpastor en bediender heeft deze traened met den zelven purificatorium afgedroogt, heeft dan onderwyzing gedaen voor de kinderen en naer d'onderwyzing heeft hy de slinke oog vol water bevonden. B.A. Six, O.S.P.A., deservitor te Bisseghem.
e) Den Eerw. Pater Prengiers heeft op den Maendag eene traen met den vinger opgenomen en op zyn tong gebragt, en ondervonden dat hy had den zeldagtigen smaek der natuerlyke menschentraenen; hy is ook op Dynsdag den laesten in de kerk gebleven eer zy gesloten wierd, heeft in het weggaen bemerkt dat de slinke ooge waeteragtig was. Ontrent eene uere naer middag is hy wederom in de kerk gekomen, heeft de oogen droog gevonden, en geheel den naermiddag daer verblyvende, heeft hy geene traenen nog waeter in de oogen meer gezien; en aldus is dit wonder geeyndigt. J.J. Pringiers, pbr. B.M.V. de Monte Carm. | |
[pagina 223]
| |
f) Sieur Bernard Joseph de Brabander, zoon van voornoemden Petrus Balthazar, oud sesendertig jaeren, getuygt ook traenen gezien te hebben, eens den Zondag s'avonds, en den Dynsdag voor middag; twee mael den zondag aen de slinke oog eenen traen, en den dynsdag aen de regte wang twee en eenen die gevloeyd was tot den kin. B.J. de Brabandere.
g) Op Maendag sesden Januarii, ontrent twaelf ueren van den dag, is sieur Bernardus De Vos, zoon van Joseph Francis, naer de kerk gegaen met Petrus Van de Wiele, schilder, woonende tot Cortryk in den Rysselschen Wyk, en Joannes Van Lerberghe, ook woonagtig tot Cortryk; hebben het beeld aenschouwt en gezien eenen traen aen de regtere wang en de slinke ooge vol water. De schilder heeft het hoofd van het beeld ontdekt en naegespeurt, en heeft verklaert dat deze traenen nog door het hout, het gene zeer droog is, nog door de schilderinge, dewelke zeer oud is, konnen veroorzaekt worden. J. Van Lerberghe.
h) Sieur Joseph-Francis De Vos, vader des huisgezins en kerkmeester, heeft op Maendag sesden Januarii gezien dat er langs de regte wang eenen traen gevloeyd was tot beneden aen den kin. Joannes De Vos, zoon van Joseph Franciscus, oud sessentwintig jaeren, is ten minste binnen de dry dagen dat dit wonder te zien geweest is, ses of zeven mael gegaen om het beeld te aanschouwen en heeft nu aen d'eene, dan aen d'andere ooge traenen gezien in d'oogen, zoo klaer als christael, dan op de wangen, dan op den neus. Bernardus Devos. J(oseph) Devos. J(oannes) Devos.
i) Op Maendag sesden Januarii is den heer Petrus Joseph Donatus de Brabandere, meyer van Bisseghem, s'morgens ontrent ses en half ueren nae de kerk gegaen en heeft die zelf geopent, heeft het beeld nauwkeuriglyk aenschouwt en gezien aen de regte wang eenen traen die gevloeyd was ter zyds den neus, en de slinke ooge vol water. S'anderdaegs ontrent de zelve uere van den morgen is hy wederom den eersten in de kerk geweest en heeft wederom het beeld wel naegespeurt en gezien eenen traen aen de slinke wang, ontrent den neus, en de regte oog vol water. P.J.D. De Brabandere. | |
[pagina 224]
| |
j) Op veertiende Januarii hebbe ik, onderschreven deken van het district van Meenen, in de tegenwoordigheyd van den heer meyer voornoemd, van d'heer Petrus Balthazar De Brabandere, van Ferdinand Joseph Leveugle, koster, van Jacobus Oost, van Sr Joseph Franciscus Devos, en geassisteert door den Eerw. Pater Prengiers, het beeld van O.L.V. nouwkeuriglyk onderzogt, namentlyk aen het hoofd; hebbe bevonden dat er aen het hoofd twee gaetjes waeren, hebbe die gesondeert met spellen en eenen koper draet, hebbe daer in verscheydene mael water in gegoten, en aen de oogen geen de minste vogtigheid gewaer geweest. P.J.D. De Brabandere.
k) Op Maendag sesden Januarii, ontrent dry ueren naer middag, hebben onderschrevene Joseph Leopoldus Prengiers, oud negen en dertig jaeren, vleeschhouwer tot Cortryck, en Joseph Carlier, oudveertig jaeren, vleeschhouwer tot Cortryk, het beeld hierboven vermeld nouwkeuriglyk bezichtigt en bevonden de regte oog vol water en eenen traen afgevloeyt ter zyds den neus. Joseph Carlier. J.L. Pringiers.
Bij deze getuigenissen, door deken Corselis eigenhandig opgeteekend, steekt een bladje, blijkbaar, behalve de handteekeningen, geschrift van pater Pringiers:
Onderschrevene bekennen zien opengedaen hebbe de casse waer in gesloten was het purificatorie, waer mede afgevaegt was de oogen van het beeld van O.L.V., dewelke bevonden hebbe het zelve nog nat te zyn.
Actum te Bisseghem den 10 Januarii 1812. P.J. Verheust woonende tot Cortryck Babtista Balcaen, Moorseele Franciscus Laga, Gulleghem J. Deproost à Courtrai L. Deproost à Courtrai
En ik ondergeschrevene bekenne den slueter medegedraegen te hebben naer Cortryk den 9 Januarii naer middag om dry ueren en half, en hebbe in de presentie van de boven gestelde getuyghen de casse geopent en hebbe ook het zelve zoo bevonden. J.J. Pringiers, priester, religieus, woonende tot Cortryk. | |
[pagina 225]
| |
Dit laatste getuigenis slaat op het feit vermeld bij Van Steen-Slosse (R.K., bl. 91) dat het kelkdoekje, waarmede de tranen werden afgedroogd (op 7 Januari - zie d) ‘nog nat was, als ik daer eenige dagen daerna geweest ben om my van alles te onderrigten’. Ook pastoor Six vermeldt deze bijzonderheid in zijn brief aan CorselisGa naar voetnoot(1). *** Het wonder gebeuren lokte veel volk naar Bissegem. Eerst kwamen de nieuwsgierigen om 't mirakel te zien. In zijn brief aan Corselis zegt pastoor Six dat er honderden en honderden getuigen zijn geweest van 't wonder feit, waarover hijzelf, uit voorzichtigheid, geen oordeel wil vellenGa naar voetnoot(2). Na de nieuwsgierigen kwamen de beevaarders, en werd er gesproken van wondere gebedsverhooringen. De meest indrukwekkende beevaart kwam uit Poperinge, den 27 Augustus 1813. Meester Pieter Cuvelier van Reningelst geeft er een beschrijving van in zijn Memoriaal; ze staat afgedrukt in Biekorf 1938, bl. 87. In zijn Rond Kortrijk geeft Slosse drie ‘mirakels’ die door de aanroeping van O.L.V. van Bissegem zouden gebeurd zijn (bl. 90), en nog den tekst van een volksliedje (bl. 93) dat door liedjeszangers in omloop werd gebracht. Slosse geeft maar drie strofen. Er waren er eigenlijk negen, en de tekst is volledig in Slosse's aanteekeningen in de Bibliotheek te Kortrijk; maar de zes strofen, die in Rond Kortrijk worden overgeslagen, zijn kleurloos en verwijzen niet naar Bissegem. Voor de liefhebbers mag hier vermeld worden dat het liedje gezongen werd op de stemme: In het krieken van de dagen. ‘En, besluit Slosse, de toeloop verminderde langzamerhand en bleef teenemaal onder met de jaren | |
[pagina 226]
| |
veertig.’ 't Beeld bleef nochtans nog langen tijd te Bissegem. In 1871-72 werd er een nieuwe kerk gebouwd, en sedert 1873 bleef 't oud kerkje bij de Leie verminkt en buiten gebruik, totdat het in 1898 volledig werd afgebroken om de materialen te kunnen gebruiken in de fundeeringen van de derde kerk die thans te Bissegem staat. 't Zal met de jaren zeventig zijn dat ons mirakelbeeld in 't ongereed geraakte. Slosse (Rond Kortrijk. bl 87) zegt dat in het oud kerkje het noordelijk zijaltaar versierd was ‘met een schoon steenen wit geschilderd O.L. Vrouwbeeld, dat eenen tijd de name had van miraculeus te zijn, en met het bouwen eener nieuwe kerke... verdwenen is’. Er is hier een verwarring in 't spel. Het mirakelbeeld was, zooals we gezien hebben, een houten, gekleed beeld. In den Inventaris van Bissegem, gedateerd van 1 Maart 1859Ga naar voetnoot(1), lezen we dat het noordaltaar versierd was met een schilderij van O.L. Vrouw van den Rozenkrans met Sint Dominicus, en nog met een Mariabeeld ‘in marmer’ Maar verder wordt er gesproken van een houten O.L. Vrouwbeeld, dat vier verschillende kleeren en mantels bezit, twee zilveren kronen, twee zilveren scheptera, een zilveren paternoster, een gouden keten en een paar diamanten oorringen. Dat is ons mirakelbeeld. Slosse zelf heeft als volgt zijn foutieven tekst verbeterd in zijn aanteekeningen in de Bibliotheek te Kortrijk: ‘De noordautaar prijkte met een schoon steenen, wit geschilderd O.L. Vrouwbeeld dat naar Engelland verhuisde. Daarnevens zat er in eene kos een gekleed O.L. Vrouwbeeld dat eenen tijd de name had miraculeus te zijn...’ Hiermede wordt alles klaar. Het steenen, wellicht marmeren beeld, dat een kunstwerk zal geweest zijn, werd versjacherd aan een Engelschman. Pastoors die kerken bouwen zitten gewoonlijk geplaagd met de geldpijne. Ze slaan munte uit alles wat zoogezegd niet meer bruikbaar is, of niet meer past in hun schoone (?) nieuwe | |
[pagina 227]
| |
kerk. En iemand die dat ellendig dingen kent, dat men in 1871-72 te Bissegem bouwde, zal goed begrijpen dat ons marmeren kunstbeeld daarbij niet paste. Dat men er een mooie stuiver voor gekregen zal hebben is wel mogelijk, al zal het zeker onder de prijs verkocht geweest zijn. Maar ons houten mirakelbeeld, dat blijkbaar als mirakelbeeld niet langer bekend stond, werd ook verkocht denkelijk voor enkele stuivers. Misschien was pastoor Van Gampelaere nog overtuigd dat hij een goede daad stelde met die ‘gekleede pop’ weg te maken. We waren toen in de dagen dat de neo-gotiekers een ware kruistocht predikten tegen die zoogezegde ‘gekleede poppen’, die feitelijk echt mooi zijn en schilderachtig. Men is altijd een weinig slachtoffer van den tijdgeest, en men moet heel wijs zijn om de slechte kanten van een goede richting te ontdekken en zich in 't verkeerde niet te laten meeslepen. In elk geval, in 1900, was ons mirakelbeeld in de handen van een zekere Melsens ‘een oude leur bij de O.L. Vrouwkerk te Kortrijk’, schrijft Slosse in zijn Aanteekeningen in de Bibliotheek te Kortrijk. 't Was daar dat de onderpastoor van Bissegem, Joseph PicavetGa naar voetnoot(1), het ondekte en kocht tegen ...vier frank, wel geteld. Mijnheer Picavet was een eigenaardig man, een beetje liefhebber van oude dingen, en diep godvruchtig. Die godsdienstigheid was bij hem een familietraditie; zijn moeder, die overigens ook heeft meegewerkt om den eeredienst tot O.L. Vrouw van Bissegem te herstellen, is zoowat overal als weldoenster bekend in het Tieltsche. Dat het wel 't oud mirakelbeeld van Bissegem was dat men bij Melsens ondekte, blijkt uit het getuigenis van zuster Clara, die jaren lang 't beeld gekleed had en getooid in 't oud kerkje aan de Leie. En nog | |
[pagina 228]
| |
uit het feit dat de voet van 't beeld juist paste in 't voetstuk waarin het geschoven moest worden, voetstuk dat nog in den kerkrommel bewaard was geblevenGa naar voetnoot(1). Den Zondag 5 Mei 1901 kwam O.L. Vrouw van Bissegem terug in haar ouden thuis, dien ze beter nooit had moeten verlaten. Mijnheer Picavet had van dien terugkeer een grootsche plechtigheid gemaakt. Volgens het strooibriefje, dat hier voor mij ligt, werd het beeld stoetsgewijze aan de grenzen van Kortrijk afgehaald. De feestredenaar was de welbekende en wel bespraakte onderpastoor Bruloot, en het feest werd opgeluisterd door de ‘gilde der Tayartstelgen van Kortrijk’. Mevrouw Picavet liet een medalie slaan en, in 1903, bij de Société Saint-Augustin te Doornik een gekleurd prentje drukken. De offergaven van de pelgrims hebben aan de kerk een nieuwe klok kunnen bezorgen. Bissegem telt wel niet onder de groote Mariabeevaarten van West-Vlaanderen, maar in het dorp en omliggende is de godsvrucht wel bekend en gevolgd. Onze Vlaamsche menschen weten heel goed dat het Lieve Vrouwtje, dat één keer tranen zou geweend hebben, honderde keeren en meer veel bittere tranen bij anderen heeft afgedroogd. M. English |
|