Biekorf. Jaargang 47
(1946)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |||||||||||
[Nummer 10]De wouden van Vlaanderen
| |||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||
in den breedsten zin. Dit is de streek waar de natuur van den grond aan al onze boomsoorten toelaat zich weelderig te ontwikkelen. Aangezien het klimaat, dat deze oerwouden toeliet zich zoo gunstig te ontwikkelen, heden in Vlaanderen nog bestaat, moeten wij elders de oorzaken zoeken waardoor deze wouden verdwenen zijn. Het is sedert het tweede steentijdvak of neolithicum, dat al de tegenwoordige boomsoorten hier reeds groeiden, en dat het klimaat maar weinig of niets veranderd is; het is sedertdien dat onze oerwouden zich ontwikkeld hebben. Welnu, het is ongeveer vier duizend jaar dat het neolithicum in ons land geëindigd is. In deze oerwouden woonden herten, reebokken, everzwijnen, wolven, vossen; ook nog bruine beren tot in de xe eeuw; elanden nog ten tijde der Romeinsche verovering; de urus (Bos primigenius) tot in de xiie eeuw. De europeesche bison, sedert lang hier verdwenen, leeft nog onder bescherming in de wouden van Litauen. Het is in dezelfde wouden dat de voorouders der boschkanters leefden, zoowel in het bosch van Houthulst als elders, waar men veel steenen alaam gevonden heeft, zooals schrappers, pijlspitsen en gepolijste bijlen (zie figuur). In de droge zomers reisden zij zelf in de kustvlakte, waar wij ook hun steenen alaam teruggevonden hebben in den ondergrond, en namelijk in de deringlagen. Alhoewel zij er nooit gewoond hebben, kwamen zij daar het waterwild jagen, en verloren er soms hun steenen alaam in de moerassen. Gedurende hetzelfde tijdperk was de kustvlakte een uitgestrekte heide, doorzaaid met moerassige plekken, waar de dering zich vormde. Rond deze moerassen groeiden vooral elzen, berken en kruipwilgen. Hooger, in de zandduinen, groeiden eiken, sparreboomen en nog berken en kruipwilgen, en vormden daar kleine bosschen, zooals wij hierboven reeds zeiden. Deze kustvlakte was, zooals nu, ten Oosten begrensd door het huidige houtland; ten Westen door | |||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||
de zeekust, Maar de kust lag dan meer dan tien kilometer verder in zee dan nu. Heden schommelt de breedte der kustvlakte, buiten de Yzermonding, tugschen acht en tien km.; dan was de gemiddelde breedte dus twintig km. In de historische tijden spreekt men nog menigmaal van onze wouden. Volgens de Romeinsche schrijvers, Julius Caesar en vooral Plinius, vond men in Gepolijste bijl uit grijs geelachtig vuursteen, gevonden in een stuk zaailand in het zuidwesten van het bosch van Houthulst in October 1932, en deel uitmakende van onze verzamelingen. Lengte 9 cm.
onze wouden de eiken, beuken, berken, wilgen, olmen, sparren, larken, hazelaars, iepen en buksboomen. Later, in de viie eeuw, vinden wij nog de wouden vermeld in sommige heiligenlevens, namelijk in het leven van Sint Bavo van Gent, waarin er sprake is van een eindeloos woud, een uitgestrekte wildernis, dik begroeid met boomen, gelegen tusschen Gent en Torhout (Acta Sanctorum I-II). Volgens een handschrift uit de viiie eeuw van de abdij van St-Bertinus van Poperinghe, zien wij dat dit woud zich uitstrekte tot aan Rokshem (Hrockashem). Men spreekt in een akte van 770 van Rokshem als gelegen zijnde in het woud van Herwald (constructa in Heraldo luco), In het cartularium van Lodewijk van Maele, spreekt men van het woud van Houthulst. Verscheidene oude schrijvers vermelden de groote bosschen: Meyerus in 1531 spreekt van de groote bosschen van Vlaanderen waarin herten leefden. Sanderus (1642) sprekende van het bosch van | |||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||
Houthulst zegt: ‘Sita est in magna sylva regis, dicta het busch van Outhulst’, P. Heinderycx, in een handschrift van rond 1680, spreekt van de schoone bosschen van Veurnambacht, waar er eiken, olmen, iepen, wilgen, esschen, abeelen en populieren groeiden. Hij spreekt verder nog over het groot bosch gelegen bij Woesten, genaamd ‘de woestyne van Reninghe,’ die een ware wildernisse was. Er waren nog groote bosschen bij Westvleteren, Crombeke en Poperinghe, die door Montarius, abt der abdij van Sithiu (Sint Omaars) aangekocht werden. In een handschrift van 1793, uit het archief der Noordwateringen van Veurne, worden de volgende bosschen nog vermeld, met hunne oppervlakte: Proven 190 hectaren; Westvleteren 363 ha. 12; Oostvleteren 64 ha. 63; Reninge 108 ha. 29; Hoogstade 4 ha. 90; Pollinckhove 99 aren; Oeren 65 aren. Verscheidene schrijvers spreken over dieren die enkel in groote bosschen leven. Smallegange, in 1696, sprekende over de wilde dieren die onze streek bewoonden, vernoemt de herten en wilde zwijnen. Van de xve tot de xviiie eeuw, leefden er wolven in het bosch van Houthulst, van Wynendaele en van Torhout (Delepierre en Priem). Bij Beernem leefden er wilde zwijnen, vossen en wolven tot in de xviiie eeuw (Andries). Zelfs langs de kust, aan de scheiding van duinen en polder, waren er bosschen; tot zelfs in de duinen, waarin wolven, wilde zwijnen en herten leefden, nog in 1682 (Archief van Veurne en Veurnambacht). P. Heinderycx zegt dat er in Veurnambacht, in 1587, zooveel wolven waren dat men niet gerust langs de wegen kon reizen. Volgens het archief van Veurne (De Potter), werden er nog in de xvie eeuw belooningen gegeven voor het dooden van wolven en wilde zwijnenGa naar voetnoot(1). De landkaarten van de xvie tot de xixe eeuw toonen ons ook veel belangrijke bosschen overal verspreid in Vlaan- | |||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||
deren. Veel dezer kaarten zijn met zorg genoeg geteekend om ons een goed beeld te geven van de toen belangrijke oppervlakte die met bosschen overdekt was (zie vooral Mercator, Blaeu, De Lisle, Visscher, namelijk de kaarten op groote schaal.) Veel namen van bosschen zijn ons nog bekend door deze oude kaarten, alsook door oude handschriften; sommige bestaan heden nog ten deele. Het Nonnebosch lag ten Oosten van Yper; Sint Six bosch ligt ten Noorden van Poperinghe; Wynendaele bosch ligt ten Zuiden van Wynendaele; het Hulst Loo busch ligt ten Zuidwesten van Sint Jooris-ten-Distel; het Maldeghem veld (of -bosch) ligt ten Oosten van Maldeghem; het Kluisberg bosch ten Westen van Ronse; het Houthulstbosch, gelegen ten Westen van Staden, was vroeger genaamd Nemus Walnense, ten Zuiden der Corverbeek (akte van 1096, Nicolaas abt van Corbie). In de xive eeuw was het bosch reeds genaamd gelijk nu, Nemus de Houthulst (cartularium van Lodewijk van Maele). In de xviiie eeuw noemde men het ook Jonckershovebosch; op het einde dezer eeuw is het het Vrijbosch. In Fransch-Vlaanderen ligt het Nieppebosch ten Oosten van Ariën. Het woud van Clairmarais, ten Oosten van Sint Omaars, was in de xviie eeuw genaamd het Ruthout; later nog Sint Antonius Elst. Rond Torhout lag het groote woud vroeger genaamd Toralti nemus (Sanderus). Veel namen van gemeenten spreken ons nog van de vroegere bosschen die er rond gelegen waren, of van de open plaatsen in die bosschen gelegen waar de gemeente zich ontwikkeld heeft. Zoo vindt men de woorden -bosch, hout, -loo, -eeken, -laere, -hulste, enz.; Houthem (bij Veurne en Wervik), Dikkebusch, Torhout, Beselaere, Oost Eekloo. Eekloo, Loo, Houthulst, Roeselaere. Hulste, Loo Christi, Moerseeke, Loo ten Hulle, Buggenhout, Zeveneeken, Kemseke, Laerne, Houthem Sint Lieven, Edelaere, Nederboelaere, Overboelaere. Bottelaere, Houthave, Couckelaere, Berlaere, Vosselaere, Eecke. | |||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||
Veel familiënamen herinneren nog aan den tijd der bosschen. zooals; Van den Bussche, Busschaert, Vandewoude, Delaere, Laerman, Vanhoutte, enz. Zelfs de folklore, in de oude vertellingen, spreekt men gedurig van eindelooze bosschen en wouden overal verspreid. De bewijzen zijn dus menigvuldig; overal waren er uitgestrekte bosschen en wouden, hier en daar onderbroken door uitgestrekte heiden of rivieren Nu, integendeel, zijn onze streken kaal en bloot geworden, door het overmatig uitroeien der bosschen, gedurende lange eeuwen. Van zoohaast men in de geschiedenis spreekt van afzonderlijke bosschen, is dit een bewijs dat er reeds veel boomen uitgekapt waren. Wanneer is deze uitroeiïng begonnen? Reeds in het begin van het Frankisch tijdvak, toen de Germaansche volksstammen zich hier kwamen vestigen, werden onze bosschen uitgekapt door deze inwijkelingen. Inderdaad, deze volkeren hielden zich met landbouw bezig; zij moesten dus rond hun hofstede of rond het dorp dat zij kwamen te stichten, de bosschen uitroeien op een groote oppervlakte. Wij kunnen nu nog nagaan waar de eerste bosschen vernield werden, door het feit dat de frankische dorpen een naam dragen eindigende op hem, ham, gam, zele of tunGa naar voetnoot(1). Het is dus mogelijk, wanneer wij de moderne landkaarten bestudeeren, de plaatsen aan te duiden waar deze dorpen gelegen zijn; al het overige was dan natuurlijk nog met bosschen bedekt. Wij zien aldus, dat de eerste nederzettingen meest gebeurden op korten afstand der belangrijke rivieren, dit om reden dat deze waterloopen best geschikt waren voor het reizen en vervoeren van alle slag van koopwaren; de wegen waren immers in deze tijden nog klein in getal en zeer slecht, daar het enkel aardewegen waren. Veel | |||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||
bosschen werden later vernield door de menigvuldige abdijen, overal rondgestrooid in Vlaanderen. Het stichten der parochiën in West-Vlaanderen laat ons insgelijks zien waar en wanneer er menige bosschen vernield werden, want iedere nieuwe parochie moest beschikken over eene betamelijke oppervlakte landbouwgrond, om zich te kunnen ontwikkelen. Zoo zien wij, volgens Lescouhier, dat er vóór de ixe eeuw, buiten de kuststreek, 26 nieuwe parochiën gesticht werden. In de ixe eeuw waren er 22; in de xe eeuw 32, waarvan 9 rond Brugge, 6 ten Zuiden van Yper; in de xie eeew 30, rond Ghistel, Yper, Hooglede en de Mandel; in de xiie eeuw 45, rond Yper, ten Oosten van Torhout, langs de Mandel, de Leie en de Schelde; in de xiiie eeuw, 8 parochiën. Soms werden bosschen uitgekapt op bevel van den graaf; zoo bij voorbeeld in 1161, de Woestyne van Reninghe, op bevel van graaf Diederik van den Elzas geheel vernield. ‘De prochie van Woesten is van alle tyden geweest een groot bosch, toebehoorende aen de grave van Vlaenderen ende wiert genaemt de Woestyne van reninghe omdat sy nevens de prochie gelegen was; het woort woestyne in onse oude vlaemsche tale te seggen eene wildernisse ofte onbewoonlycke platse: thiery van elsatien grave van Vlaenderen, heeft de bosschen van dese woestyne doen uijtreunen ende de selve doen bewoonen ende cultiveeren anno 1161.’ (Heinderycx, handschrift). Het bosch van Houthulst had nog rond 1575, een oppervlakte van ongeveer 5600 ha. Het strekte zich uit vooral in noordelijke richting; Clercken was nog heelemaal omgeven door het bosch (Blaeu). Het strekte zich uit tot bij het dorp Woumen, en tot op twee kilometer van Dixmude; in zuidoostelijke richting kwam het tot op 600 m. van het dorp Staden; in zuidelijke richting strekte het tot op 1200 m. van het dorp Langemarck: in westelijke richting tot op 1100 m. van het dorp Merckem. Welnu, wanneer het bosch in 1644 uitgemeten werd door den landmeter Louis de | |||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||
Bersaques, vond hij nog slechts 2140 ha., dus een groote vermindering in weinige jarenGa naar voetnoot(1). Maar rond 1775 was de oppervlakte, volgens Ferraris, ongeveer 2700 ha. groot. Het bosch werd later nog gedurig uitgekapt, zoodat er rond 1914 nog slechts ongeveer 1600 ha. overbleven. De gegeven oppervlakten van het bosch verschillen nochtans soms merkelijk, volgens de geraadpleegde dokumenten. Dit is toe te wijten aan het feit, dat men onder de naam Bosch van Houthulst, soms nog andere aanpalende bosschen bijrekende, zoodat de totale oppervlakte daardoor grooter is. Dit belet nochtans niet, dat die opgegeven oppervlakten juist zijn onder opzicht der alsdan nog bestaande bosschen. Een woord over den naam Houthulst bosch. Sommige schrijvers beweren dat dit beteekent een bosch van hulsten (Ilex Aquifolium): er zijn hier nooit zulke bosschen geweest. Er is hier integendeel sprake van het bosch met den ouden hulst of oude hulstbosch, zooals het vroeger soms geschreven werd. Het bosch van Wynendaele had rond 1575 nog een oppervlakte van ongeveer 1497 ha. (volgens Blaeu naar oudere topographie). Rond 1850, volgens, Walter Paasche, bleven er nog 142 ha., en het was reeds afgescheiden van het noordergedeelte dat rond het kasteel lag. Victor Huys beschrijft het, zooals het vroeger was, in ‘Baekelandt’, 6e uitgave: ‘De Wynendaele bosschen liepen ten westen tot aan Ichteghem, Koekelaere en ver daarover, hooger tot aan Aertrycke en Eerneghem. Er waren groote dreven door en eenige voetwegeltjes, maar geen steenwegen. Sparren, eiken, beuken en abeelen groeiden tusschen alle slag tronken en maakten een donkere en eenzame plaats uit.’ De oude kaarten geven ons goede inlichtingen over het uitroeien der bosschen in het algemeen, wanneer | |||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||
men de kaarten der xvie eeuw vergelijkt met deze der xviie, xviiie en xixe eeuw. Deze studie laat ons toe te bewijzen dat onze eindelooze wouden van vroeger reeds op het einde der xvie eeuw ten grooten deele uitgeroeid waren. Het was onmogelijk onze wouden onaangeroerd te laten groeien, indien men in Vlaanderen een groote landbouwbevolking wilde laten leven. Daarom was het noodig eenige bosschen uit te roeien, maar men had dit moeten doen met orde en inzicht. Inderdaad, bosschen leveren kostbaar hout dat wij nu moeten uit den vreemde invoeren. Ten andere het nut der wouden is onbetwistbaar. Boomen zuiveren de lucht, regelen den loop der rivieren, houden de grond vochtig. Zij laten toe aan den regen de reserven grondwater te voeden, en beletten het uitdrogen der bronnen, die het noodlottig gevolg zijn der ontbossching. Zij beschutten ook, het geheele jaar door, de streek tegen de geweldige winden, en in den winter tegen de gure noordwinden, zoodat de koude zich veel minder laat voelen dan in de bloote streken waar de bosschen verdwenen zijn. Ook nog onder geldelijk opzicht brengen bosschen meer op dan landbouwgronden. Maar de groote eigenaars van vroeger eeuwen dachten dat onze wouden onuitputtelijk waren. Zij beseften ook het nut der bosschen niet, en zoo hebben zij, de abdijen zoowel als de andere rijke eigenaars, maar immer de bosschen ontgonnen zonder te denken op de toekomst. Ook voor de schoonheid van het landschap zijn de bosschen van het grootste belang. Voor wat de wetenschap aangaat: men weet hoe belangrijk de studie is van de planten en dieren die in de bosschen leven. Het verdwijnen onzer prachtige bosschen is dus grootelijks te betreuren, en overal waar het mogelijk is, moet er gewerkt worden om nieuwe bosschen aan te kweeken en zoo ten deele aan Vlaanderen zijn oud schilderachtig en natuurlijk uitzicht terug te geven. Wij eindigen met de volgende overdenkingen van | |||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||
Victor Huys in ‘Baekelandt’: ‘Vlaanderen dat nu schoon is, was jaren geleden nog schooner. De bosschen en de hagen verdwijnen, landerijen worden er misschien beter door, maar de streek wordt eentonig en ze verliest van haar aangenaamheid. Niets boven een streek waar, van plaats tot plaats, bosschen staan als in een hof van groen, waar men in de verte boomen ziet, die met hun top in de wolken schijnen te hangen, en waar, als het waait, men het ruisschen van den wind tusschen de bladeren hoort; boomen en wouden waarin alle slag van vogels wonen, die er nestelen, fluiten en vermenigvuldigen! Zoo was het eertijds overal in Vlaanderen, doch nu niet meer. De bosschen verdwijnen en worden zaailand, de pachthoeven vermenigvuldigen en de dorpen schijnen aan elkander te houden.’ Coxyde, September 1946. K. Loppens | |||||||||||
Geraadpleegde bronnen
|
|