Biekorf. Jaargang 47
(1946)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |
Begrafenis van Stevenisten te Gits
| |
[pagina 182]
| |
der aan iemand de toelating te vragen. Het hoofd van de Stevenisten op de gemeente, de heelmeester Joseph Dhooge, zat de vergadering van de Stevenisten voor en zette de menschen tot opstand aan. Samen met zijn vrouw, een vroedvrouw, was hij vroeger door het gemeentebestuur belast met de armenzorg tegen 250 frs. 's jaars. Wegens hun opstandig gedrag waren zij nu door het gemeentebestuur afgesteld en door andere vervangen. De meier liet ook nog weten dat op 5 April, twee andere Stevenisten in gewijde aarde zouden begraven worden, Heelmeester Dhooge en zijn vrouw, Rosalie Ketels, teekenden op 3 en 9 April beroep aan bij den Intendant tegen hun afstelling; zij beschuldigden den meier en zijn adjunct van dronkenschap en verduistering van dischgoederen, terwijl zij daarenboven de gealliëerde deserteurs hielpen en franschgezind gebleven waren. De brief van den Intendant van 18 Maart, waarin hij liet uitschijnen dat de geestelijkheid zelf de zaken van religie moest regelen, had nog een ander onverwacht gevolg. Op 25 April liet de adjunct van Gits aan den Onderintendant van het arrondissement Brugge weten, dat de geestelijkheid van de gemeente de bevolking aanzette om de geboorten, huwelijken en sterfgevallen niet meer aan te geven bij den ambtenaar van den burgerlijken stand, daar dit volstrekt nutteloos was. Wat er verder met deze zaak gebeurd is, weten we niet, maar de Stevenisten van Gits bleven voort in roering, zooals blijkt uit den volgenden brief, op 22 December 1818 gericht aan den gouverneur van West-Vlaanderen. De schrijfster is Rosalie Goormachtig, weduwe van Maarten Van de Putte. Zij had den grafmaker verzocht haar man, die den 16 December gestorven was, op het kerkhof te willen begraven; dit was hem, op hooger bevel, niet toegelaten; hij had dus het lijk ter aarde besteld buiten het kerkhof ‘au de là du cimetière, près d'une fosse’. Rosalie vroeg om het lijk te mogen ontgraven en overbrengen naar het kerkhof. Zooals blijkt uit een brief van den meier van Gits, van 31 December, was Van de Putte wel op het kerk- | |
[pagina 183]
| |
hof begraven. De meier voegde hierbij dat een gewezen Fransche carmeliet, SilliezGa naar voetnoot(1), in de gemeente van huis tot huis ging en zich met geestelijke zaken inliet. Hij hield namelijk nachtelijke bijeenkomsten van Stevenisten, vooral bij de weduwe Van de Putte en bij landbouwer Jan Van Canneyt. Hij vroeg of er geen middel was om deze nachtelijke vergaderingen te verbieden. De districtcommissaris van Torhout, die op 2 Januari 1819 dezen brief van den meier naar den gouverneur zond. voegde er aan toe dat er nog 130 Stevenisten te Gits woonden. Door een valschen uitleg van artikel 15, titre IV van het keizerlijk decreet van 4 Thermidor XIII, over de begrafenissen, was het kerkhof van Gits in twee deelen gescheiden door een haag. De Stevenisten werden achter deze haag begraven. Aangezien deze laatste niet tot een erkenden eeredienst behooren, zou deze haag moeten verwijderd worden: zoo zouden zij tusschen de andere geloovigen begraven worden en tevreden zijn. De meier van Gits had echter gevraagd het lijk van Maarten Van de Putte niet te laten ontgraven, ‘craignant que cette mesure ait pour eux (de Stevenisten) l'effet d'un triomphe pour leur cause’. De districtcommissaris vroeg ook wat er moest ondernomen worden tegen priester Silliez, die 's nachts de mis las bij zekere inwoners, en die de oorzaak was van de onrust te Gits. De gouverneur antwoordde op 7 Januari dat de Stevenisten katholieken zijn en als zulke moeten behandeld worden. De haag op het kerkhof, zoo luidt het, moet verdwijnen. Om de bijeenkomsten van de Stevenisten te beletten moet men enkel de art. 291-294 van het strafwetboek op de verboden vereenigingen toepassen; de politie moet proces-verbaal opmaken en naar den procureur te Ieper zenden; het is de meier die, als hoofd van de politie, in deze zaak moet optreden.Ga naar voetnoot(2) J. De Smet |
|