| |
| |
| |
| |
[Nummer 3]
Vastengebruiken
NA het aflezen van de vastenbulle, bespreken de menschen, telken jare van her, de oude vastengebruiken. Zij, die er weinig of niets van afweten, zouden dit jaar wel durven tegenpruttelen: ‘Wadde, moeten we nu algins den Vrijdag vleesch derven? Een mensch is dat nu heel ontwend met den oorlog!’
En werkelijk, 't schijnt alsof veel van die oude geplogendheden nu voor goed tot het verleden behooren. Zelfs van de ‘Sluitertjesdagen’, welke vastenavond voorafgaan, weten ze in veel families niet meer te spreken; ze herinneren zich met moeite iets van een Wuvetjes Zaterdag, Vintjes Zondag, Meisjes Maandag en Knechtjes Dinsdag.
Waar het gebruik nog wel bestaat, is moeder de vrouw de eerste die in de val loopt: in de weer voor het noeneten, merkt ze allerminst hoe die deugnieten van kinderen haar in de gaten houden. Paff! de kelderdeur vliegt toe, en 't is duwen en roepen:
| |
| |
‘Wa' geef je? Wa' beloof je?’ - 't Gebeurt ook wel dat de meester(es) op school ingesloten wordt, en dan is het een uitbundig juichen en tieren omdat die toer gelukt is.
Over die oude vastengebruiken moet ge bejaarde buitenmenschen hooren vertellen: ‘Wel mensch, dat was dan vasten! Dat en trekt er nu niet meer op; ge voelde dan verschil tusschen een vetten dag en een mageren vastendag, en de menschen waren bovendien gezonder dan nu met al die komplementen’.
Op Vastenavond is 't koekebak; de temper wordt geslagen in een groote kasserolle: terwebloem met melk, eiers, suiker, een lepel of twee brouwersgist en een snuifje kaneel als ge van een toesmaak houdt.
Fijnproevers weekten een mastel of twee in de melk voor de lichtheid; Zeewersche boeren gaven de voorkeur aan boekweitbloem. Ondertusschen heeft de knecht een armvol ‘schieren’ - gespleten faseel - binnengebracht en een gepast vuur aangelegd. Op den brander - nu van dweersten geplaatst - kan het oude wafelijzer of panne met lange armen, goed heeten; de heete-koeken werden met vier of vijf te gelijk op de groote pan gegoten.
Iedereen, rijk en arm, bakte koeken op dien avond, zoodat het gezegde ‘Arme menschens koekebak en rijke menschens ziekte rieken verre’ voor deze gelegenheid niet paste. Zoodra een klas wafels of heetekoeken gebakken waren, nam elkeen plaats aan tafel en ze beten er maar tot over de ooren in. Aan sommige tafels was er een telloor met warme melk, om de koeken in te doppen; bij welstellende boeren, het Noorden op, was er boter voorzien voor een deel koeken; vandaar het gezegde dat heden nog leeft: ‘Schuif maar bij, vijve met boter en zesse met melk.’
In 't dorp en op een dichtbewoond gehuchte was 't geraadzaam bij tijds de tafel te schommelen, want met 't vallen van den avond kon er een zotte verkleede bende binnenvallen, en dan waren de koeken gaan vliegen. Vrouwvolk in manskleêren: een blauwe
| |
| |
kiel met rooden zakdoek en een haren muts op; mannevolk met versleten jakken, een uitgerafelde rok en een pijpmuts of klakkersmuts op; ze brabbelden een gemaakte tale met ‘rwie’, dievetaal genoemd en 't ging er maar toe van: ‘Gierwie, darwie, karwie, nierwie - gij kunt dat niet’; andere spraken met een hooge kopstem om een geestigheid te zeggen en heel dikwijls om hun gal uit te spuwen voor een gemist lief of een verkropte wraak.
De vasten zette streng in met Asschen Woensdag: noch vleesch, noch vet, noch eieren, noch melk; op sommige plaatsen kreegt ge een komme zwarte koffie om te ontnuchteren. De kinderen zagen verlangend uit naar dien dag, dat was eens iets anders: ze kregen appelmoes op de droge boterhammen, maar ze hadden noch veel liever een ‘stuite’ met kandij- of winkelsirope: je kon dat aflekken en roosteren, en dan waren de sneden krakant en naar je tand.
's Voormiddags werden de kasserollen heel zindelijk met zand uitgeschrobd, om alle spoor van vet te verwijderen. Siska Schapers, die wat skrupuleus was, goot er nog een kom kokende water in om te zien of er geen ‘vet oogje’ bovenzwom. Als de boer rond den middag thuis kwam van zijn asschenkruisje, kon hij haar dan plagen: ‘Siska, jong, wat zegt je d'er nu van? d'eieren zijn tóe-gelaten’, en hij steunde op dat ‘toe’. - ‘Wat da' je zegt, al herbergzeever’, grommelde de vrouw. 't Kostte heel wat moeite eer dat Siska de woordspeling begreep. - ‘Maar maak je niet dul, je gaat gij toch geen eiers “open” slaan vandage?’
Het middagmaal werd een half uur vervroegd, want de magen kraaiden van den honger; ge kreegt bijna overal hetzelfde te eten: erwtensoep, aardappelen met een haring van drie cents of stokvisch, en mostaardsaus van water en terwebloem. Ze smulden er niet te min ferm aan, want stokvisch was kermiskost voor de boeren.
Nu nog wordt dit refreintje gezongen:
| |
| |
's Avonds was het bierpap: bier gekookt met suiker en met een temper gebonden; en de rest van de aardappelen in de mostaardsaus gestampt. Er waren toen altijd aardappelen op tafel en de boeren zeiden zelf:
's Noens patatten gekokt,
Elken dag van den vasten, dat ze vleesch gegeten hadden, werden de voorgeschreven gebeden luidop aan tafel gelezen: drie Onze Vaders, drie Weesgegroetjes en de Akten. En een keer dat Belletje van Beuzelings, die zeer devoot was, er aan toevoegde: ‘'t Gebed voor ons vleesch’, sprong de boever gestoord recht, snauwend; ‘'k Hèn' der verdomme voren gewrocht!’ en hij trok er voor goed van onder.
Ze hadden 's namiddags ook dikwijls kaantjessause; op de gewone vastendagen werd de gesmolten boter aangelengd met pap, zoodat ze aan tafel lachten: ‘'t Is vandage sause met een kaantje brood’. Was de saus te veel aangelengd met water, dan vezelden ze: ‘Zeg, 't is lewei sause!’
De baas uit de ‘Groene Ridder’ kon maar niet verkroppen dat ze van op den preekstoel aflazen - in 't meervoud -: ‘Eieren zijn toegelaten’. ‘Eieren, eieren’, grinnikte hij dan, dat ze zeggen één ei, dat is goed dat de paster een koppel eiers binnenslaat’. Op 't hof te Scheewege aten ze wel een koppel eiers, maar 't werkvolk kreeg maar één ei. De ‘Krulle’ ging zijn ei tegen de deur kloppen. ‘Waarom doe je da'’, vroeg de boer? - Dak er een koppel hadde, 'k zou ze tegen malkaar kunnen slaan’, was het antwoord.
| |
| |
Het vastensermoen werden den Zondag trouw bijgewoond, met dat verschil nochtans dat het jong volk voor afwisseling zorgde. lederen Zondag trokken ze naar de vespers op één van de naburige parochies; om maar een paar voorbeelden aan te halen: b.v. te Beernem gingen ze den 1en Zondag naar St. Joris, den 2n naar Oedelem, den 3n naar Hertsberge, den 4n naar Oostkamp en den 5n bleven ze te Beernem omdat de andere parochies hier toekwamen.
Voor de jonge lieden, op hun pieke beste gekleed, was het een eenige gelegenheid om het meilief te kiezen; ze vergaderden gewoonlijk op de plaatse vóór de kerk, en 't was oogjes knippen, vingertje trekken en teentje terden totdat ze op hun schik gekomen waren.
De Moerkerkenaars bleven den 1en Zondag op hun eigen parochie, den 2n gingen ze naar Middelburg, den 3n naar Donk en den 4n naar Sijsele. Al het jong volk wilde den 3en Zondag te Donk zijn, en ze kwamen van uren ver in 't ronde, zoodat men sprak van ‘de Jaarmarkt van Donk’. De pastoor had al geprobeerd - met stille vespers zonder sermoen - om een einde te stellen aan dien grooten toeloop met al die vrijage; maar ‘de jaarmarkt van Donk’ was en bleef beroemd. De herbergen zaten stampvol na de vespers en er werd gedanst, gevrijd en gezongen:
En hij zette zijn hoedje op zij,
Hij maakte een oogske twee, drij,
En hij zei: Wille gij mij, wille gij mij?
't Refreintje van ‘Sophia’ was ook gaarne gezongen:
Sophia kon hare. melk niet bestellen,
Ze had te veel nieuws van Pier Sies te vertellen,
Ze zongen toen ook nog van die oude liedjes met herhaling van al de versjes:
| |
| |
Den huisman, den huisman,
En hij deed zijn dochter halen,
En wat gaf hij haar voor het eerste jaar?
En dat koele windeke dat waait daar toe.
En wat gaf hij haar voor het tweede jaar?
En dat koele windeke dat waait daar toe.
En wat gaf hij haar voor het derde jaar?
En dat koele windeke enz...
En zoo gaat het voort tot aan het 12de jaar:
Den huisman, den huisman,
En hij deed zijn dochter halen,
En wat gaf hij haar voor het twaalfde jaar?
Hun steertje was gebonden.
Ze staan er al te bleeten.
Ze staan er al te vechten.
Ze hadden maar een deure.
Ze staan er wel te keuren.
Zeven weunsten even lang.
En dat koele windeke dat waait daar toe.
Nog een soortgelijk liedje (maar onvolledig) werd met veel geestdrift gezongen:
Wij komen den eersten maand van het jaar
En wat zal ik mijn zoete lief geven?
| |
| |
Een patrijse die vliegt, die vliegt) bis
En een patrijse die vliegt.)
Wij komen den tweeden maand van het jaar
En wat zal ik mijn zoete lief geven?
En een patrijse die vliegt, die vliegt) bis
En een patrijse die vliegt)
Drie vogelen in den bosch.
Vier zwanen die zwemmen, enz...
Met Passie Zondag bleef elk op zijn parochie om de eerste kommunie te vieren; en met Palmen Zondag naderen we den vollen ernst en de wijding van de Goede Week. De ‘jaarlingen’, die maar eenmaal 's jaars de groote kuisch van hun geweten deden, liepen met een ei op, kwestie van die paaschbiechte; niet dat het veel gebeurde, maar ze wisten toch vertelseltjes van iemand die ‘den smoekter’ gekregen had (geen absolutie). 't Was toen ook nog het gebruik dat ze den biechtvader de paaschpenning junden.
Op Witten Donderdag liepen de kinderen den lochting in om de klokken te zien vertrekken naar Rome.
Als het weder stil was, moest op Goê Vrijdag het vlas gezaaid worden, dan was de vlaschaard vrij van onkruid. Al de klokhennen werden dien dag te broeden gezet op dertien eieren, dat beloofde een goede broeite - te minste als het niet donderde. - Een ei op Goê Vrijdag gelegd kon een heel jaar op een donkere plaats bewaren.
Op Paasch Zaterdag kwamen de klokken van Rome terug en de kinderen zochten de eieren tusschen de beierstruiken. De misdienaars waren zeker van hun deel; met de ruttelare en een mandje aan den arm gingen ze van hof tot hof om hun paascheieren. Te Eede, op de grens. gingen ze ook met de ruttelare de menschen in het dorp wekken omdat de klokken stom bleven.
Het was ook niet geraadzaam het wijwater van Paschen te bewaren, want Paaschwater droogt uit; ande- | |
| |
ren zeiden dat het niet kon bewaren omdat het water ‘bloeide’, zoodat Sinksenwater de voorkeur kreeg.
Met Paschen werden de ‘kofferkleêren’ uitgehaald en kwam iedereen op zijn paaschbeste naar de kerk.
Magda Cafmeyer
|
|