Koe en kalf in volkszeg en spreuken
Uit de omstreken van Brugge
LAAT ons ‘de koe bij d'horens pakken’ en maar seffens haar deel geven: want bij peerd en ezel, die hier te voren (bl. 13 vv.) aan de beurt waren, moet ze in den volkszeg niet onderdoen.
Bij vergissing van naam of persoon - ook vermanend om niet te missen -: Er is meer dan één koe die Blare heet.
'k Zal ook eens mijn kans probeeren: G'en weet niet hoe een koe nen haze vangt.
Als ge domweg naar iets kijkt: Ge staat daar te kijken lijk nen hond op een zieke koe. Anders nog: gelijk nen uil op een kluite, - gelijk nen uil door een ankergat.
En als iets traag vooruitgaat: In dien tijd zou een koe kunnen kalven.
Aan iemand met ‘geen’ manieren of met koeiwachtersmanieren zal men vragen: Kom je van bachten de koeie zijn steert dà?
Wie vlucht voor de vlage, zegt al lachend: Laat komen dat er wilt, 'k ben met mijn koeien van 't ijs. (Zooveel als: 'k heb mijn schaapkes op 't droge.)
Als iemand het maar aandurft iets voor te doen, de andere zullen wel volgen: Als er een koe heuren steurt opsteekt, ze biezen altemale. Of nog: Als d'een koe zeekt, heffen d'andere huldere steert op.
Buitenlieden zijn gewoon van achter malkaar te gaan ‘gelijk de koeien’: zoo klinkt het ook bij de jongens: Altemale in een reke lijk meulenaars koeien - en hij 'n had maar eene - en 't was een geete.
Wie in zijn staat geen verbetering verwacht, zegt gelaten: 't Werken is voor ons geboren, lijk 't gars voor de koeien. - Voor de vrouwen geldt die andere spreuk: Vrouwenhanden en peerdetanden mogen nooit rusten.
Niemand heeft geerne dat ge op een pijnlijk verleden terugkomt: Ge moet geen oude koeien uit de gracht halen.