Biekorf. Jaargang 47
(1946)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |||||||||
Het peerd vertegenwoordigt al wat sterk en kracht heet. Daarvan getuigen: Werken gelijk een peerd. Zoo spreken we verder: Een groote tastbare leugen is een peerdeleugen. Een onmogelijk uit te voeren plan: een peerdegedacht. Een niet te beantwoorden vraag: een peerdevraag. Moeder klaagt over zeer lastige kinderen: ze zijn peerdelastig. Ge kunt ook nog: ‘peerdedronke’ of ‘smoordronke’ zijn.
Als iets heel bijzonders en onverwachts gebeurt: Ge kijkt alsof er een peerd sprak.
Van een groote streusche vrouw, gelijk een deurevul, hoorden we zeggen: 't Is een vrouwmensch gelijk een slagpeerd.
Sommige leegloopers hebben een afkeer voor 't werk: Dat de peerden werken! klinkt de leuze. Zwicht u dan er op aan te dringen: Werken is zalig.... Het antwoord ligt op hun lippen: En leegloopen is heilig.
Ouderen zeggen: Die meest werken (peerden) worden van de honden geëten. D. w.z.: zij worden maar weinig geacht, lijk vroeger 't peerdevleesch.
Om te kennen te geven dat een huwbaar meisje niet moet te koop loopen: Een goed peerd wordt op stal bezocht
en met weerde thuis verkocht.
Een variante die ongeveer op 't zelfde neerkomt: - Als 't hooi van zelfs naar den wagen komt
en moeten er geen vorken meer zijn.
Al te kleurig en overdadig opgesmukt, is: Gepareerd gelijk een hengst. Ge moogt ook niet heel nauwkeurig iemand opnemen: Peist ge dat 't hengstekeuring is da'? We kennen allen de spreuk: Ge kunt geen peerd al loopen beslaan. Vader zegt soms van zijn aankomende zoons:
| |||||||||
[pagina 15]
| |||||||||
Een ongeduldig persoon ‘staat te trippelen gelijk een peerd’.
Jonge meisjes die overal aan en bij zijn: Dat zijn koerseperretjes.
Drie dingen die ge niet kunt tegenhouden: Een jong peerd op de vlucht.
Een jong vrouwmensch die wil trouwen.
En een boer met een vendel.
En drie dingen die moeten geslagen worden: Een ezel, een kwezel en een neuteboom. Een slepende ziekte: 't komt te peerde maar 't gaat te voete weg.
Van iemand die altijd op 't zelfde weerkeert: Hij zit weer op zijn stokpeertje.
Als ge t'enden adem aankomt: Ge staat te blazen gelijk een oud peerd.
De kleintjes rijden te peerd op vaders knie: - Jute, jute perretje,
Van achter aan zijn sterretje.
Perretje wil je zeere loopen,
'k Ga je een bondjen haver koopen.
't Perretje reed den drijvenden draf
Tot dat 't bondjen haver op was.
of: Jute kom een heere,
Rijd een beetje zeere,
Jute kom een vrouwe,
Met een wijde mouwe,
Jute kom een dienstknecht,
En al de perretjes loopen weg,
Ju u u u....! en nog veel andere kniedeuntjes.
Men kent het raadseltje: Naald en draad? Hoe zeerder dat het perretje loopt, Aan iemand die met lange draad naait: Is je vader koetsier da? want: Lange draad, vuile naad. | |||||||||
[pagina 16]
| |||||||||
Kinderen vragen ook: V. Kijk een keer omhooge,
A. 't Perretje pist in jen ooge.
Deugnieten van knechtjongens zeggen ook: 't Peerd trekt oogjes met zijn achterste. En wat zei Uilenspiegel? Waar dat rookt is er vier, en hij warmde zijn handen (of: ontstak zijn pijpe) aan een peerdestr...
Men kan ook eieren bakken in een ‘peerdooge’.
Iemand die hard bijt onder het eten: Is dat knabbelen: 't is gelijk een peerd dat bijt. Aan verkwistende kinderen: Ge brast nu, en later zult gij krebbe bijten (armoede lijden).
Kribbebijter is een verwijtsel van een gekenden gierigaard.
't Schijnt dat peerden een verwaaidheid krijgen als ze hun stal of standplaats voorbijrijden. Zoo wordt figuurlijk gezegd, als we onze goesting niet krijgen: 't Is om er een verwaaidheid van te krijgen.
Wie grooten honger heeft zou een peerd zijn rik (rug) uiteten.
Peerden die moeten de wijtewagen trekken, moeten verwittigd worden, of ze beginnen te zweeten.
Bijgeloovige kinderen tellen witte of zwarte peerden op (een dop met den vochtigen rechterduim op het platte van de linkerhand). Als ze er zooveel van een kleur geteld hebben, zullen ze wat vinden. Een hoefijzer vinden brengt ook geluk mee. De tijd is nog niet heelemaal vergeten waar hoefijzers en peerdekoppen te bengelen hingen aan de horlogeketen.
Om te zeggen: 't is er zeer armtierig: Dat er een blind peerd in liepe, 't en zou voor geen kluite breken.
Hoe ondankbaar iemand kan zijn Geeft ze een peerd en morgen een koe
Je hebt nog ondank toe.
Een ezel is het zinnebeeld van dom en koppig zijn: Zoo dom als. 't peerd van Christus en 't was een ezel.
Verwijtend: dommen ezel, ezelinne! Olie ezeldom: dat is van domste dom. Ook nog: te dom om hooi te eten; ofwel: Ge zijt ezel geboren en ge zult ezel sterven. | |||||||||
[pagina 17]
| |||||||||
't Is alsof we de eigenschappen krijgen van het dier waarvan we gegeten hebben: J e moet daarom van 'n ezel gegeten hebben om zoo'n domme dingen te doen.
Met minachting van iemand: Hij is te ezelachtig om den dag te zien. Ongeveer met dezelfde beteekenis: Hij kent er zooveel van als een ezel van peper eten.
Als ze boffen: Grijze haren zijn haren van verstand..., dan klinkt het antwoord: Ja 't, maar ze groeien op ezelkoppen.
We herinneren ons nog goed de straf voor domme of onoplettende kinderen op school: Ze werden een paar groote papieren ezelooren op het hoofd gezet.
Het is met zijn koppigheid dat de ezel ‘den lanteern uitblaast’. Verwijtend klinkt het: O gij koppigen ezel! of, Gloeienden ezel! of nog korter: Ezelskop!
Oudere menschen geven meer uitleg: Hij slacht van Soetje zijn ezel. ‘O gij koppige beeste’, zei Soetje en hij stond dood in 't vlotgars.
De zedespreuk is overbekend: Een ezel stuikt geen twee keers tegen den zelfden steen.
Wie met minachting van iemands herkomst spreekt: Peist ge dat ik van een ezel op een jaarmarkt gesch... ben, da'?
Langoor is ook het zinnebeeld der ondankbaarheid. Streelt den ezel aan zijn kop,
Hij loont u met een bete.
Slaat hem op zijn gat,
Hij loont u met een schete.
Ze zeggen ook nog: Ezelsvel, taai vel, rekt wel.
Als weerprofeet: 't Wordt slecht weer als een muilezel hem met zijn rug in 't gars wentelt. Te Brugge.
Een grover raadseltje: V. Wat is 't klaarste water: | |||||||||
[pagina 18]
| |||||||||
A. Als ge een ezel door 't. hol van. zijn achterste blaast, dat 't water in zijn oogen komt.
Van een gesprek dat geen draad houdt, heet het: Van den os op den ezel springen, d.i: Van den hak op den tak, van den eier op den beier springen. Magda Cafmeyer |
|