Biekorf. Jaargang 46
(1940-1945)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdStadsgevangenis te Tielt.
| |
[pagina 78]
| |
door de onvermogende schuldenaars, die op verzoek van een schuldeischer in gijzeling werden genomen, moet in de kleine steden zeer gering geweest zijn. Want niet alleen kenden de inwoners er elkaar voldoende om hun onderlinge betaalkracht nauwkeurig te kunnen schatten, zoodat ze bezwaarlijk zaken met een onvermogende zullen gedaan hebben, maar bovendien had het costumiere recht er de beschermingsmiddelen voor den schuldenaar opgehoopt. Zoo bepaalden de Tieltsche Costumen dat de schuldenaar uitstel van betaling kon bekomen ‘aen siende de gestaethede ende noodt van beide partijen, ter discretie van den juge’. Werd een veroordeeling uitgesproken en kon de schuldenaar niet betalen, dan mocht de schuldeischer hem door den schouteet ‘ten vier houcken van de markt’ laten gaan om een borg of een pand te zoeken. Gelukte het hem niet iemand te ontdekken die zich voor hem borg wilde stellen, of kon hij geen pand leveren, dan mocht hij zijn intrek in een huis of herberg nemen tot de schuld voldaan zou worden. Kende niemand hem voldoende betaalkracht toe om hem te herbergen, kon hij, zooals men zei, geen ‘huys van costen’ aanwijzen, dan eerst moest hij in ‘besloten vanghenisse’ gaan. Wanneer het zoo erg met hem gesteld was, bleef hem meestal niets anders over dan te hopen dat zijne medepoorters een christelijk werk van barmhartigheid zouden beoefenen en hem uit de gevangenis zouden helpen verlossen. Meestal werd die hoop teleurgesteld, doch dat ‘gevangenen verlossen’ als een christelijk werk opgevat werd, blijkt duidelijk uit een proces dat de schepenen van Tielt ‘in name van den course ende ghemeene poorters ende andre frequenterende de stede’ tegen L. Willays, den toenmaligen schouteet, voor den Raad van Vlaanderen ten jare 1448 aanlegden. Deze L. Willays bezorgde niet alleen de uitoefening van het schoutsambt maar bovendien de uitbating van eene herberg met afspanning. Van oudsher had het deel van zijn huis dat op straat uitzag, het voorhuis, | |
[pagina 79]
| |
als gevangenis dienst gedaan, doch wellicht dacht de schout bij zich zelf dat zijn gedwongen kostgangers zich wel zouden moeten tevreden houden met wat hij hun aanbood, en dat zijn voorhuis meer winst zou kunnen opbrengen indien hij het ten behoeve van zijn herberggasten zou inrichten. Hij besloot zijn gevangenen in een paardestal achter het huis onder te brengen. Wel zal hij niet verwacht hebben dat de magistraat zich het lot van die berooide kerels zou aantrekken. Inderdaad, de schepenen daagden den schouteet voor den Raad van Vlaanderen om die verhuizing van de gevangenis ongedaan te maken, en de schout, die het geraadzaam vond afwezig te blijven, werd bij verstek veroordeeld den ouden toestand te herstellen. Het is begrijpelijk dat de schout verkoos niet voor de heeren van den Raad te verschijnen. De magistraat had inderdaad haar klacht met treffende overwegingen ingekleed. Zij beriep zich op een toestand die ‘van zo ouden tijden dat niement en ghedochte ter contrarien’ bestaan had, deed gelden dat de vroegere gevangenis slechts ‘up vijf voeten’ van den openbaren weg gelegen was, zoodat de gevangenen het medelijden van de voorbijgangers konden inroepen en door hen getroost en geholpen worden. Het paardstal waarheen de schouteet de gevangenis overgebracht had, werd door de magistraat met de somberste kleuren voorgesteld en als een broeinest van ziekten afgeschilderd. Ook al houdt men rekening met de overdrijvingen die tot de noodzakelijke hoedanigheden van dergelijke klachten behooren, toch werpt het betoog van de magistraat, dat door het vonnis werd nageschreven, een eigenaardig licht op de gevangenistoestanden in de kleine Vlaamsche steden. E.I. Strubbe. | |
Vonnis, 1448.Scepenen van der stede van Thielt in de name van den courseGa naar voetnoot(1) ende ghemeene poorters ende andre frequenterende de vorseide stede... [geven te kennen]... hoe dat, naer de | |
[pagina 80]
| |
rechten ende vrijheden van der zelver stede, men sculdich was ende is de vanghenesse van der stede daer men ghevanghenen in lecht ende sluut, te stellene int voorhuus te straten waert, up vijf voeten naer de strate, daer zij zien moghen de lieden die up de strate lijden omme hemlieden te roupene ende te prekene elc zinen vrient, omme ghereetscepe te ghecrighene van hemlieden tontlastene daervooren zij ghevanghen zijn zonderlinghe van sculden ende andere civilen zaken, ende ooc omme huere vrienden ende maghen bij hemlieden te commene omme hemlieden te troostene, secours ende bijstant te doene omme hare delivrancie, zonder dat de scouteten die tlast heeft ende toebehoort de voorseide vanghenedse te Thielt te houdene ende de ghevanghene te verwaerne, die vanghenesse mach stellen ende de ghevanghene daerin houden achterwaert, zo verre dat de ghevanghene de strate niet zien en mochten noch mueghen, ende hierof zo hadde binnen der vorseide stede van Thielt gheuseert ghesijn van zo ouden tijden dat niement en ghedochte ter contrarien... dies nietjeghenstaende Lauwers Willays nu scouteeten van Thielt hadde [de] voorseide vanghenesse ghedaen stellen bin zinen huus achterwaert ende verre van der strate in een pertstal, daer zij de strate niet zien en mochten noch ooc zijlieden ghesien van der strate, in den welken stal ende nevens der voorseide vanghenesse men daghelicx stelde ende stelt perden, merrien ende andre beesten, ende stoet ooc ende staet bi der voornoemde vanghenesse an tvorseide stal eene cleyneGa naar voetnoot(1), daer daghelicx de mesniedenGa naar voetnoot(2) ende gasten die svorseiden scouteetens ter herberghe quamen ende commen, daden ende doen haer ghevoersGa naar voetnoot(3) daerof de voorseide ghevanghene grooten stanc hadden ende ghescepen waren zicheden ende qualen te ghecrighene ende te hebbene... [waarop bevel werd gegeven]... dat hij [de schouteet] de voorseide vanghenesse stelde metten aensichte ter deure ende veynstre van der strate, ende up vijf voeten van der zelver strate, omme hemlieden te ziene ende sprekene de passanten huere vrienden omme van hemlieden ghevizenteert, ghetroost ende ghesecourst tsine, alsoot van oude tijden daer te Thielt ghecostumeert gheweest hadde,... [10 September 1448]. Rijksarchief te Gent. - De Raad van Vlaanderen. B. 1447-1458 fo 36 en vo. |
|