Biekorf. Jaargang 46
(1940-1945)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Westvlaamsche Gertrudis-PrentjesSinte Gertrudis van Nijvel in Waalsch Brabant is een volksheilige in de ware beteekenis van 't woord, maar, als we Nijvel zelf buiten rekening laten, is haar vereering veel minder verspreid bij de Walen dan bij de Dietschers en de Duitschers. Voor het Vlaamsche land komt West-Vlaanderen toch achteraan: we hebben slechts twee beevaartplaatsen waar de devotie nog in wezen is en die elk een eigen beevaartprentje bezitten, te weten: de Sint Trudoabdij te Brugge en de parochiekerk te Bovekerke. Hoe en wanneer de vereeiing van S. Gertrudis in de Brugsche abdij ontstond, is nog een raadsel. De Sint-Trudo-nonnekens zijn Reguliere Kanunnikessen, en te Nijvel was het adellijk kapittel, sedert de elfde eeuw, ook uit kanunnikessen samengesteld. Oorspronkelijk was het een klooster van Benedictijner-nonnen geweest, zoodat, om de puntjes op de i's te zetten, we S. Gertrudis best in Benedictijner habijt zouden voorstellen. Zoo staat ze op vele oude platen, o.m., op deze van Jan Wieryx en van Cornelis Pinssen. Maar, toen te Nijvel de kanunnikessen de plaats innamen van de vroegere Benedictijner zusters, lieten ze de heilige stichteres voorstellen met het habijt dat ze zelf droegen: het wit koorhemd en de zwarte mantel gevoerd met bont of hermelijn. Dat is een van die naastingen die in de Iconografie dagelijksch brood zijn. S. Gertrudis-kanunnikes is dus als een soort ordeszuster voor onze Brugsche nonnekens. Dat is iets, maar toch niet genoeg, meen ik, om den oorsprong der Brugsche devotie te verklaren. Ik vermoed dat de benaming zelf van het Brugsch klooster er iets mee te maken heeft. De vermeende stichter van het klooster, Sint Trudo van Haspengouw, is, in tegenstelling met S. Gertrudis, in West-Vlaanderen nooit tot een volksheilige geworden; het is niet onwaarschijnlijk dat het | |
[pagina 8]
| |
gewone volk, waar het hoorde spreken over een Trudoklooster, dadelijk zal gedacht hebben aan Gertrudis, wier naam in den volksmond ook wordt verkort tot Trude of Trui. Het is dan ook wel mogelijk dat de zusters, vooral toen ze na den Geuzentijd in de stad kwamen wonen en een druk bezochte kapel bezaten, van deze omstandigheden gebruik hebben gemaakt om haar kerkje te doen ‘leven’. In elk geval, in de jaren 1600, is de devotie er in wezen. Onze schilder Jacob van Oost de oude, wiens dochterGa naar voetnoot(1) er in 't klooster trad, maakte voor de abdij een heele reeks schilderijen. Met een soort voorliefde maakte hij van die godsdienstige tafereelen ook familiegedachtenissen. Zoo staat hij zelf en zijn zoons op de Pinksterschilderij, die oorspronkelijk in het zusterkoor stond, en thans in de Sint-Salvatorskerk bewaard wordt. Zoo schilderde hij nog het portret van zijn dochter-non als S. Gertrudis: een prachtig doek (2,83 ×1,71), dat tot aan de Fransche Revolutie in de kloosterkerk hing, in 't begin der verleden eeuw verhuisde naar de Sint-Pieterskerk te Oostende, en, na den brand van deze kerk, naar het Museum aldaar overging. Bij deze schilderij (waarvan een prent hierbij buiten tekst) moeten we een oogenblik stilhouden: ze is het uitgangspunt der hier besproken beevaart-prentjes. Gertrudis-Maria van Oost staat afgebeeld met de ordesdracht die thans nog in Sint-Trudo gebruikelijk is, en ietwat afwijkt van het kleed der kanunnikessen te Nijvel. Zeer waarschijnlijk zal Maria van Oost hebben mogen ‘poseeren’ toen vader zijn werk schilderde, en zal ze zelfs den staf der abdis voor de omstandigheid hebben mogen dragen; want het velum met het Sint-Augustinus attribuut, het doorspiesd hart, is nog in gebruik in Sint-Trudo; alleen de kostbare metalen staf is sedert lang vervangen door een van verguld hout. Voor de verdere ‘stoffeering’ van zijn schilderij | |
[pagina *3]
| |
(Bijblad van Westvlaamsch Archief, 1939, 1). H. Gertrudis
Schilderij van Jacob van Oost. (Stedelijk Museum, Oostende). | |
[pagina 9]
| |
moest van Oost elders gaan zoeken. Ik vermoed dat hij afhankelijk is van het zeer schoon koperplaatje dat, zonder naam van kunstenaar, voorkomt in de werken Beevaartprentje van Brugge.
van Joseph-Geldolf van Ryckel, abt van Sint-Gertudis te LeuvenGa naar voetnoot(1). Daar draagt S. Gertrudis de rijkere dracht | |
[pagina 10]
| |
van de kanunnikessen te Nijvel: donkerkleurig habijt en mantel gevoerd met hermelijn. Ook de hoofdkap is anders. Maar deze afwijkingen bij onzen Brugschen schilder kunnen gemakkelijk verklaard door de omstandigheid dat hij een nonneke van Sint-Trudo tot model nam. De ‘stoffeering’ op den achtergrond is echter, met een kleine verwisseling van schikking, identisch op de plaat en op de schilderij. Op de plaat ziet men, rechts van den toeschouwer, een fontein of bron omgeven door devote pelgrims; links zit een duivel geknield op den grond. Van Oost heeft alles links bijeengeschikt, en knoopt den duivel aan een boomtak, in de hoogte, zooals ‘de gehangene met de koord’. Op de twee voorstellingen klimmen ratten of muizen langs den staf; maar van Oost legt, aan den voet van de heilige, een kroon, en schildert, boven het hoofd, een vlam of vuurbol; twee détails die op de koperplaat ontbreken. Wat beteekenen deze bizonderheden? Eerst de knagers, ratten en muizen. Molanus, alias Vermeulen, had bij een ouderen schrijver gevonden dat die knaagdieren bij S. Gertrudis beteekenen: de duistere macht van den duivel door onze heilige overwonnen; maar deze verklaring staat hem maar half aan. Een meer zakelijke uitleg vernam hij te Nijvel zelf, uit den mond van een geestelijke der Sint-Gertrudiskerk. In de krocht onder het koor is een oude put, de Gertrudisput, waarvan het water, over akkers en velden en in de huizen gesprenkeld, ratten en muizen verdreefGa naar voetnoot(1). Goed; maar het blijft toch een raadsel: waarom werd het water van den Gertrudisput tegen de knaagdieren gebruikt? In het leven of in de legende der heilige is hiervoor geen verklaring te vinden. Was die kelderput zelf eertijds een ‘Rattenkasteel’ geweest? Zooiets gebeurt toch meer en ware niet verwonderlijk. Of moeten we aan een andere zijde gaan | |
[pagina 11]
| |
zoeken? Zooals we dadelijk zullen opmerken: een der meest kenschetsende deugden van S. Gertrudis is geweest de herbergzaamheid, en hieraan is het te wijten dat ze, zoowat overal, maar meest nog in Duitschland, als patrones voor hospitalen werd verkozen. Te Rostock werd, in 1468, een Gertrudis-hospitaal gesticht dat een beroemde Gertrudis- of Pestkapel bezatGa naar voetnoot(1). Ratten zijn steeds bekend geweest als de groote verbreiders van pestkiemen. Ligt hier wellicht het geheimzinnig verband? Een der oudst-bekende voorstellingen van S. Gertrudis met knaagdieren is weerom een Duitsch beeld der veertiende eeuw in het Schnütgen-Museum te Keulen. De heilige is er voorgesteld als edeldame, en draagt een muis op de linkerhandGa naar voetnoot(2). De bron of fontein met pelgrims is weerom een zinspeling op den Rattenput te Nijvel. In talrijke beevaartplaatsen vinden we replieken van dezen Gertrudisput, zoo te Gaasbeek, te Meldert-bij-Tienen, te Ternath, te Tervuren, te Wommersom, enz. Dat de pelgrims niet alleen water putten om het te sprenkelen tegen de knagers, maar nog al drinkend zijn voorgesteld, kan een zinspeling zijn op de Sinte-Geertruisminne. Over dit laatste gebruik bestaat een haast onoverzienbare boekenschouw. Het heeft zoo 'n sterke gelijkenis op de Sint Jansminne, dat de twee gewoonten soms worden gelijkgeschakeld door de verklaring dat S. Jan de lievelingsheilige was van S. Gertrudis. Voor onze heilige is het gebruik wel te verklaren door haar deugd van herbergzaamheid. Waar men goed onthaalt, wordt een glaasje geklonken. De kerk te Nijvel is thans nog in het bezit van den bekenden Gertrudis-beker, een glazen schaal, die van de vierde of vijfde eeuw dateert, en gevat is in een verguld-zilveren montuur der jaren 1400. Het duiveltje, dat bij Van Ryckel naast S. Gertrudis geknield zit en bij van Oost aan den boomtak slingert, is in verband te brengen met de legende van den | |
[pagina 12]
| |
Ridder die zijn ziel aan den duivel verkocht en door Gertrudis uit de klauwen van Satan verlost werd. Deze episode staat reeds op het groot zilveren schrijn der dertiende eeuw te Nijvel en werd in volgende eeuw berijmd door Willem van Hildegaertsberg. Zooals Jan Gessler heeft bewezen, is deze Gertrudislegende maar een variante op de oudere Teofiluslegende; ze had zooveel bijval in de Dietsche landen dat ze aldaar werd gelocaliseerd: te Heppeneert in 't Limburgsche wijst men u het graf van den verlosten ridder. De kroon, aan de voeten van S. Gertrudis, is een zinspeling op haar prinselijke afstamming en een symbool van het versmaden der aardsche grootheid. Dit iconografisch kenteeken is zeer gewoon: men vindt het bij SS. Winnoc, Joost, Aloysius, Franciscus de Borgia en veel andere. De vlam of vuurbol boven het hoofd? De geleerde Jesuiet Cahier zegt dat S. Gertrudis met een vlam wordt afgebeeld, omdat ze, na haar dood, boven het brandend klooster te Nijvel verscheen en 't vuur met haar hoofddoek doofdeGa naar voetnoot(1). Een meer geijkten uitleg vindt men in de ‘Litanie’, die te Brugge en te Bovekerke in gebruik was en in de ‘Schatkiste’Ga naar voetnoot(2) werd opgenomen. Daar lezen we; ‘H. Gertrudis, die in gebed zynde, boven uw hoofd gezien is eenen vierbal, van hem gevende glinsterende straelen als sterren, b.v.o.’. * * * Nu we onze Brugsch-Oostendsche schilderij tot in de onderdeelen hebben ontleed, zullen de twee beevaartprentjes geen enkele moeilijkheid meer opleveren. Dat van Sint-Trudo is een tamelijk grof namaaksel van de schilderij: de plaatsteker heeft op het koper de schilderij eenvoudig nageteekend, zoodat de afdruk | |
[pagina 13]
| |
ervan omgekeerd staat of, zooals men zegt, een spiegelbeeld vormt van het model. De pelgrims bij de bron zijn weggebleven; de heilige die bij van Oost den blik naar boven richtte, in gebed verslonden - wat beter aangepast was bij den vuurbol - ziet voor zich uit. Veranderingen van ondergeschikt belang, die de onderlinge afhankelijkheid van beide werken niet in den weg staan. De spiegel van de plaat, de tekst niet inbegrepen, meet 18 × 9,5. Het bijgaande onderschrift laat verstaan dat in Sint-Trudo, onze heilige bizonder gediend werd tegen ‘Kortsen’ en ‘Hooftsweir’; maar de aanwezigheid van de knagertjes op de plaat laat veronderstellen dat men ook diende tegen de muizen. Thans nog wordt in Sint-Trudo brood gewijd ter eere van S. Gertudis, als behoedmiddel tegen ratten en muizen. De plaat draagt geen naam of letterteeken van den steker, maar de ietwat grove teekening verwijst naar de jaren 1700. De koperplaat is nog in het Brugsche klooster bewaard. Moge ze zorgvuldig bewaard blijven. Het prentje van Bovekerke heeft juist dezelfde afmetingen als dat van Brugge en vormt er een getrouwe repliek van. Er zijn enkele onbeduidende wijzigingen, in 't getal engelenkopjes, aan kroon en fontein, enz. S. Gertrudis houdt de oogen neergeslagen, wat een verbetering is. Het is ietwat beter bezorgd en fijner geteekend dan het Brugsch prentje, zonder hierom van artistieke waarde te zijn. Het onderschrift leert ons dat S. Gertrudis er gediend werd ‘tegen duivel, dulheyt, ratten, muysen’. Er is een letterteeken: F.H.s. wat moet gelezen: Franciscus Heylbrouck sculpsit. Frans Heylbrouck stamde af van een geslacht van plaatstekers, werd geboren te Gent in 1704 en overleed er in 1780; maar veruit het grootste deel van zijn leven en zijn meest productieve periode sleet hij te Brugge, waar hij voor de stad en het omliggende zoowat de gepatenteerde plaatsteker was voor beevaarten en devoties. Hij vervaardigde platen voor de Broederschap de VII Weedommen in Sint-Salvator; voor deze der | |
[pagina 14]
| |
HH. Bewaarengels en van het H. Sacrament in O.L. Vrouw voor de confrerie van S. Walburga's olie in Sinte Walburga: voor de gilden van S. Laurens in de Bogaarde-school en van S. Joost in 't Godshuis Beevaartprentje van Bovekerke.
van dien naam; voor de devotie tot S. Apollonia in Sint-Janshospitaal. Hij teekende ook het beevaartvaantje voor Assebroek. Al deze werken zijn in den | |
[pagina 15]
| |
ietwat slordigen trant der jaren 1700. Te Bovekerke, waar S. Gertrudis van oudsher patrones is, werd de confrerie eerst in 1680 opgericht. Het beevaartprentje is echter van veel later. Wanneer het juist gesteken werd, zullen we wellicht nooit meer achterhalen, daar het kerkarchief tijdens den laatsten oorlog verloren ging. M. English. |
|