Arbeidscontract van een klokluider.
1431.
Den 9 Maart 1431 kwam Jan Ratele, ‘clocman’ van de Kortrijksche Kapittelkerk, bij het kapittel zijn beklag doen, over ‘tgroete last van ziner officien ende cleenhede ziner wedden’. Zijn wedde bedroeg 48 pond par. 's jaars en daarbij nog 8 schellingen als ‘gracie te Kersavonde’.
De kapittelheeren gunden hem en zijn opvolgers een opslag ‘jaerlix in gracien’ van 3 pond 12 sc. par. mits onderhouden van het volgende reglement:
‘Eerst zo moet hy voortmeer daghelix ten sacramente van der hogher messe cloppen metter meester clocke.
Item moet hy luden alle processien van den jare, als wel generale als speciale, dien men doen sal om eeneghe wapeninghe of salichede ende victorie van prince, princesse of andere.
Eist creacie van niewen paeus of doot van den selven, of prince of princesse of harer kindren; gheboorte of doot van yement dies de kerke dlast draghen moet, wat obiten dat waren, al so dickent als te doene ware; of ontfanc van niewen prince of princesse, of tempeest by nachte of bi daghe, of ontfanc van niewen bisscop van Doernicke.
Ende generalicke moet hij draghen alle de lasten van den ludene die binnen den jare commen sullen sonder eeneghe gracie meer te heesschene.’
(get.) Wedaghe.
(Acta Capituli 1419-1447, f. 188; Arch. Episc. Brug.)