Biekorf. Jaargang 46
(1940-1945)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
1. Marietje, moe'je geen koetje he'n?(met rythmische bewegingen) V.
Marietje, moe'je geen koetje he'n?
Alle Marie Katrien, Katrien
Marietje, moe'je geen koetje he'n?
Alle Marie Katrien.
V.
Wat moet ik met dat koetje doen?
Alle Marie Katrien, Katrien, enz.
A.
Melken, melken
Alle Marie Katrien, Katrien, enz.
V.
Wat moet ik met dat melkje doen? enz.
A.
Pap koken, pap koken, enz.
V.
Wat moet ik met dat papje doen?...
A.
Roeren, roeren.
V.
'k En heb daar voren geen pollepel.
A.
We zullen de koe zijn steert afsniên.
V.
'r Hangen te vele knutteltjes aan.
A.
't Is de suiker voor in de pap, enz.
Einde: (met beide wijsvingers uitjouwen) Etje, ètje,
Alle Marie Katrien, Katrien
Etje, ètje
Alle Marie Katrien.
| |
2. Wel, Anne-Marietje.V.
Wel, Anne-Marietje, wat doet gij van stiel
Van stiel?
A.
'k Ga rond met bezems, Hollandsche sulfers) bis
Hoepsasa Falera, Anne-Marie.)
V.
Wel, Anne-Marietje, wel hebt gij een huis
Een huis?
A.
'k Heb wel een huis, maar 'k woon op een kamer) bis
Hoepsasa Faldera, Anne-Marie,)
| |
[pagina 80]
| |
V.
Wel, Anne-Marietje, wel hebt gij een hond?
A.
'k Heb wel een hond, maar hij springt op drie pooten, enz.
V.
Wel, Anne-Marietje, wel hebt gij een man?
A.
'k Heb wel een man, maar hij doet niet anders als drinkenenz.
Heel waarschijnlijk ontbreekt hier een laatste stroofje, doch ik heb het zelf nooit hooren zingen, noch gezongen. | |
3. Zeg, kwezeltje.Dit oud volkslied is overbekend, en wordt nu en dan ook wel eens in de ronde gedanst. Als tegenhanger van ‘'t Kwezeltje’ hooren we ook soms ‘Mijnheer Pieket’ zingen, die de vertaling uit het oorspronkelijke verraadt. | |
Mijnheer Pieket.V.
Mijnheer Pieket, wil je dansen?) bis
En klietse, kletse zult gij krijgen.)
A.
Ik kan niet dansen,
Ik kan niet dansen.
V.
Mijnheer Pieket wil je dansen
Een glaasje wijn,) bis
Dat smaakt zoo fijn.)
A.
Ik kan wel dansen,
Ik kan wel dansen.
| |
4. Op een blauwen steen.Een rondedans die als kindertooneeltje gespeeld wordt, en ons aan de talrijke sprookjes herinnert. Anna zat op een blauwen steen) bis
blauwen steen, blauwen steen.)
Anna die kamt heur haren) bis
heur haren, heur haren.)
Anna begost te weenen, enz.
Haar moeder kwam bij haar, enz.
V.
‘Waarom, lief kindje, weent gij zoo?’, enz.
A.
‘Omdat ik morgen sterven moet’, enz.
Er kwamen twee jagers uit het bosch, enz.
Hij slijpte zijne messen, enz.
Hij stak hem door heur lichaam, enz.
Er kwamen twee engels uit het bosch, enz.
(strekken de armen beschermend boven Anna's hoofd). V.
En vroegen: ‘Waar is Anna nu?’, enz.
| |
[pagina 81]
| |
A.
‘Anna is al begraven’. enz.
Hier onder dezen blauwen steen, enz.
En dansen lijk een engeltje.
(De speelstertjes vormen een kleine middenkring al dansend).
Er bestaat ook een variante van dit kindertooneeltje. 't Was op een klaren maneschijn) bis
maneschijn, maneschijn.
Daar zat zij op een gouden steen
gouden steen, gouden steen, enz.
Daar zat zij nu te weenen, enz.
Daar kwam de booze Frederik aan, enz.
Hij zal het kindje slagen, enz.
Daar kwam de lieve Peter aan, enz.
Hij zal het kindje douwen, enz.
Daar kwam de lieve moeder aan, enz.
Zij zal het kindje troosten, enz.
V.
‘Waarom, lief kindje, weent gij zoo?’, enz.
A.
‘Omdat de booze Frederik kwam’, enz.
En dansen lijk een engeltje.
| |
8e Groep.Rondedansen gevolgd van achterloopertje. Na den zang wordt een gezellinnetje aangeduid, die de eerste moet achtervolgen. | |
1. Rood Kapje.V.
Rood Kapje, waar gaat gij heen,
Gansch alleen, gansch alleen,
Rood Kapje, waar gaat gij heen,
Gansch alleen?
A.
'k Ga bij grootmoe koekjes dragen) bis
In het bosch.)
V.
In het bosch zijn wilde dieren) bis
Pas maar op!
A.
'k Ben niet bang van wilde dieren) bis
Laat mij gaan.
Rood Kapje, de wolf, de wolf!
De ronde wordt dicht gesloten om Rood Kapje te beschermen. De wolf tracht binnen te dringen. Eenmaal binnen, begint het achterloopertje onder de opgeheven armen. | |
[pagina 82]
| |
2. Hutseklutse.Het meisje loopt rond, buiten den kring, met een zakdoek in de hand: Wie den zakdoek aan zijn voeten ziet vallen, moet achtervolgen. Hutse klutse,
Vaders zijn mutse,
Moeders zijn hoed,
'k Heb hem gevonden
Achter d' page
Waar dat 'k ga,
Waar dat 'k sta,
Waar dat 'k driemaal rondga.
Van één, van twee, van drie!
Wie de zakdoek opraapt, moet achterna loopen door de open rangen en dezelfde openingen volgen van de voorloopster. | |
3. Wie zit er in mijn hof?Is hetzelfde spel, maar het is voorafgegaan van vragen en antwoorden. V.
Wie zit er mijn hof?
A.
Adam!
V.
Wie nog?
A.
Eva!
V.
Wat groeit er in?
A.
Jeugd!
V.
Wat nog?
A.
Verjeugd!
V.
Wat nog?
A.
Pareie!
V.
Wat nog?
A.
Selderie!
V.
Wat nog?
A.
Niets niet meer!
Refrein: Al die hem ommekeert en heeft hem niet
En heeft hem niet,
Al die hem ommekeert,
En heeft den appel niet.
(de zakdoek wordt ondertusschen geworpen). Magda Cafmeyer. |
|