Biekorf. Jaargang 46
(1940-1945)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
[Nummer 3]Maneschijn en Wasdom.DE mane is in alle tijden en bij alle volkeren een mysterieus hemellichaam geweest, weshalve de heidensche Germanen haar den Maandag hebben toegewijd om te offeren. In 't Vlaamsche land luiden nog tal van uithangborden: ‘In d'halve Mane’, de Turken bedreigden de christene wereld onder het teeken van de halve mane, tal van vakwoorden bestaan bij 't volk waarin de halve mane te pas wordt gebracht, volksliedjes en aandoenlijke kinderliedjes bezingen den stand van de mane, de katten gaan liefst bij volle mane ten kore en sedert onheuglijke tijden is het gebruikelijk dat zoowel duurzame als valsche eeden door minnende menschenparen gezworen worden in den ‘zilveren maneschijn’.Ga naar voetnoot(1) Zelfs de krijgsverrichtJngen in de Oudheid richtten | |
[pagina 58]
| |
zich somtijds naar den stand van de maan. De Spartanen wachtten op de volle maan om naar Marathon op te rukken en verschenen aldus op het slagveld daags na de overwinning van de Atheners. Caesar wist uit dit geloof partij te trekken tegen Ariovistus, die vòòr de nieuwe maan den strijd wilde ontwijken, en deerlijk overvallen en verslagen werd. En nog in Augustus 1908 wachtte de Fransche generaal Lyautey op de nieuwe maan om met zijn Algerijnsche troepen tegen de Marokkanen ten aanval over te gaan.Ga naar voetnoot(1) Niets is echter zoo diep ingeworteld bij het volk als het geloof dat de mane invloed heeft op allerlei gebeurtenissen in plantenrijk en dierenwereld. Ook in het voorspellen van het weder speelt de mane een rol van belang. Het geloof aan den invloed van de mane op de weergesteldheid berust op het veralgemeenen van toevallige waarnemingen. De vastgestelde invloeden zijn zoo dikwijls tegenstrijdig ofwel zijn ze zoo gering, dat ze niet dienen kunnen als een onomstootbaar bewijs van weervoorspelling.Ga naar voetnoot(2) Bij langdurige en nauwkeurige waarneming werd bevonden dat het weder geen verband houdt met manestand noch maneloop; de weerkundigen hebben lang gebroken met weerkalender en dagklapper, omdat het uitgemaakt is dat het weder hoogstens 48 uur op voorhand kan voorspeld worden; en overigens wordt geen rekening meer gehouden met de manegestalten in het opstellen van de weerberichten. Al de opgedane ondervindingen over manestand zijn dan ook voorzeker overblijfselen van wan- en bijgeloof en zijn onder niets anders te rekenen dan onder de oude gebarsten blazen van de superstitie. Het schijnen van de mane, vooral wanneer ze hoog aan den hemel staat, geeft een verkeerden indruk van lichtzending die wonderklein is vergeleken met deze van het zonnelicht. | |
[pagina 59]
| |
Inderdaad, gedurende de manemaand zendt de mane ons 1/2.500.000ste deel van wat de zon ons zendt aan licht. Met andere woorden: wij ontvangen zooveel zonnelicht in één minuut als we licht krijgen van de mane in omtrent vier jaar. En toch beweren sommigen dat jonge planten beter gedijen wanneer ze gezaaid worden een paar dagen vóór de volle mane.
Het is thans nog een algemeen geldend geloof bij vele buitenmenschen dat het planten in een groeiende mane de groeite bevordert voor alles wat boven den grond wast, en dat het planten met afnemende mane goed is voor alles wat groeit onder den grond, namelijk de wortelgewassen. Dus worden boonen en erwten bij voorkeur geplant in de wassende mane. Aardappelen moeten geplant worden in de afgaande of ‘kranke’ mane. Deze regel wordt niet aanzien als iets buitengewoons maar als een van-zelf-sprekend onderdeel van de kennis van den boerenstiel; kortom: een overwonnen standpunt. Algemeen wordt aanvaard dat de kiemkracht van het graan afhangt van den manestand waarin het koorn werd gepikt. Plinius, in zijn ‘Historia Naturalis’, spreekt over den gewenschten manestand bij het plukken van het fruit en zegt: ‘Indien ge fruit kweekt voor den verkoop, plukt het bij volle maan; dan krijgt ge groote, schoone en zware vruchten want ze zitten vol sap. Indien ge echter fruit kweekt om het te bewaren voor eigen gebruik, pluk het bij afnemende maan. De vruchten zijn kleiner maar beter.’ Over het gelukkig uitbroeien van de kiekens beslist de mane. Aandekiekens uitgepikt in de roste mane 'n varen niet wel; 't een heeft den bek naar den rugge gekeerd, andere staan kreupel of gaan lam. De giftige planten zijn giftiger wanneer ze getrokken of gesneden worden bij maaneclips, zoo de hek- | |
[pagina 60]
| |
sen roepen tijdens den heksendans in ‘Macbeth’ wanneer ze overleg plegen bij 't bereiden van den tooverbrij:Ga naar voetnoot(1) ‘Schierlingwortel, 's nachts gegraven,’
en: ‘Geitengal en iefenloot
bij een maaneclips gesneên.’Ga naar voetnoot(2)
Ook wordt aan den invloed van de mane op het geslachtsleven van de dieren geloof gehecht, daar waar men de geit naar den bok leidt in volle maan en elders de konijnemoeren. Om krachtiger en dichter te groeien moet het menschenhaar geknipt worden bij 't wassen van de mane.Ga naar voetnoot(3) Vier eeuwen geleden werd overwegend belang gehecht aan den manestand in de volksgeneeskunde. Een kwetsuur opgeloopen wanneer de maan in 't teeken van de ‘Tweelingen’ stond, was levensgevaarlijk en aderlaten altijd noodlottig. De eerste dag van de wisseling van den manestand was in elke omstandigheid onheilwekkend; men aarzelde zelfs een bad te nemen.Ga naar voetnoot(4) Ook bij het slachten is de mane van tel. Dieren, inzonderlijk zwijnen, moet men slachten met de wassende mane. Geslacht bij afgaande mane, krimpt het vleesch in den ketel bij 't koken en 't vet van het schotelvleesch smelt te veel en teert weg bij 't braden in de pan. 't Vleesch geslacht bij wassende mane is smakelijker, vettiger, en hoeft niet zoolang te koken. De verschillende bewerkingen voor 't bewaren van den wijn berusten op hetzelfde geloof. Wijn wordt afgetrokken van kuip op vat bij wassende mane. Een oude wijnaftrekker vertelde mij dat hij nooit wijn | |
[pagina 61]
| |
op flesschen trok tenzij met volle mane en met noordschen wind. Anders wordt de wijn zuur en zerp na vijf maand. Hij had ondervonden dat wijn van den zelfden wijngaard en van de zelfde groeite, afgetrokken bij volle mane, goed bleef terwijl deze, afgetrokken op het slechte tijdstip, verzuurde. Die goede wijn bleef goed nadat hij in den kelder veertien dagen onder water had gestaan bij overstrooming. Schippers duchten slecht weder op zee in de nieuwe maan, want ze zeggen dat ‘wanneer de maan in den storm geboren is, het weder geheel den maanloop duren zal’.Ga naar voetnoot(1)
Maar vooral bij 't zaaien en planten, bij fruit plukken en oogsten speelt de manestand in 't volksgeloof een groote rol. Houthakkers beweren dat het hout gekapt in afgaande mane beter hergroeit en niet wormstekig wordt. Het hout moet ge vellen in kranke en niet in wassende mane, om 't spekhout: zoo zeggen ze in 't Veurnsche.Ga naar voetnoot(2) Paddestoelen zijn best, grootst in getal en in afmeting bij groeiende mane. Ze zijn ten smakelijkste in volle mane. Appels schrompelen en rimpelen echter gauw wanneer getrokken in afgaande mane. Zooals gezegd zaaien hoveniers alle wortelgewassen in d'afnemende mane; boonen en erwten in de wassende mane. Toen ik vroeg waarom, was 't antwoord van een hovenier: ‘van eigen, en daarbij al wat onder den grond groeit moet in kokend water op 't vier gezet worden; de wijven weten dat wel’. In sommige plaatsen in de Leiestreek worden de aardappels bij eender welken manestand geplant, uitgenomen nochtans op Goeden Vrijdag. Niet alleen in ons land maar in alle werelddeelen is het geloof aan den invloed van de mane op den plantengroei verspreid. | |
[pagina 62]
| |
In Assam, de vruchtbare streek van Britsch-Indië, slaat de wijze planter de maangestalten gade. Hij weet dat de groeite van 't blad verhoogt bij 't wassen van de mane en de beste oogst geschoren wordt bij volle mane. Het zeere groeien van het thee-blad geeft slechte kwaliteit met flauwen geur. Wanneer de mane vol staat en de oogst groot is, wordt de slechte thee opgedaan. Het blad geoogst in de zon en na een trage groeite geeft den besten thee. Een Engelsche ingenieur, Herbert T. Waite, die gebiedsoverste was van een groote spoorwegmaatschappij in Brazilië, maakte voor het eerst kennis met sterrekunde toen hij een contract moest onderteekenen voor het leveren van spoor-dwarsliggers. De ingenieurs wisten te zeggen dat de binnenlandsche baanwerkers waarheid spraken toen ze beweerden dat de manestand invloed heeft op het stijgen en zakken van 't boomsap en dit verband hield met het splijten, het verweeren en het ‘lang leven’ van het spoorweghout. De koop-overeenkomsten behelsden daarom altijd de clausule over den vereischten stand van de mane bij het kappen van het houtGa naar voetnoot(1). In Congo weten de negers te vertellen dat al wat onder den grond groeit d.z. de wortelgewassen, moeten gezaaid worden bij ‘duistere mane’ en al wat boven den grond groeit ‘bij 't licht van de mane’, en een blanke ambtenaar, die bij zijn neger-keukenjongen kloeg over het vroeg voos worden van de wortels, kreeg voor antwoord: dat hij zeker vergeten had naar de mane te kijken bij 't zaaienGa naar voetnoot(2).
‘Nieuwe, volmaeckte, Gregoriaensche’ almanakken van de XVIIIe en XIXe eeuw wijzen op het belang van den manestand bij zaaien, planten, snoeien, mesten en oogsten, en sommige geven handboeken van den hovenier ten beste in verzen: | |
[pagina 63]
| |
‘Zaeyt Gy met 't wassen van de maen
Zoo zal 't meest al in kruydt uytslaen
Maer wat Gy in 't afnemen zaeyt
De kracht haer in de wortels leyt,’
en: ‘Plant Gy met 't wassen van de maen
Dat zal meest al in 't hout uytslaen
Maer wat Gy in 't afnemen plant
De vrucht wordt groot en zeer playsant.’
Dat vele buitenlieden thans nog bij voorkeur zaaien en planten bij wassende mane, is misschien toe te schrijven aan het feit dat de wassende mane laat opstaat en daalt na de zon, waardoor de boer lange heldere avonden heeft, hetgeen voor hem een gunstige omstandigheid tijdens den zaaitijd beteekent. Daar het moeilijk kan aangenomen worden dat de boer zijn zaad niet zaaien wil wanneer de grond het verlangt, maar wel wanneer de mane het vereischt; dat hij hoopt op goeden oogst bij wassende mane en vreest voor schralen oogst bij afnemende mane, of omgekeerd bij wortelvruchten, is misschien zoo geheimzinnig niet als het voorkomt. Want inderdaad, de gewone zaaitijd, bij mogelijk tijdigen dricht, loopt, door den band, over een zestal weken. In die zes weken groeit de mane tijdens de tweede halfmaand. Ze neemt af in de eerste halfmaand en in de derde halfmaand van den zaaitijd. In de eerste halfmaand en in de derde is het ofwel te vroeg ofwel te laat om te zaaien en een grooten oogst te winnen; zoodat de tweede halfmaand - i.e. de wassende mane - de ideale zaaitijd is. Die geheimzinnige invloed van de maan op het zaad in den grond zou aldus niets anders te beteekenen hebben dan een benaderende tijdaanwijzing, hetgeen aanneembaar is in primitieve tijden bij primitieve menschen. G.P. Baert. |
|