Biekorf. Jaargang 45
(1939)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
[Nummer 12]‘De Duikbooten van Zeebrugge’ en hun bestrijding.
| |
[pagina 290]
| |
de verdoken kanons van het Qschip beschoten en meestal in den grond geboord. De beste bestrijding van de duikbooten was het varen in konvooien. Al de handelsschepen uit een bepaald gebied, die naar een bepaalde kust van het oorlogsgebied moesten varen, werden bijeengebracht en vaarden samen over zee. Om de trefzekerheid van de torpedo's te verminderen, vaarden deze schepen zigzag; gedurende de gansche overvaart veranderden ze, op bepaalde oogenblikken, al te zamen van richting. Ze werden begeleid door torpedobooten, bewapende visscherssloepen en motorbooten. Geen enkel handelsschip mocht nog alleen uitvaren, zonder begeleiding. Om vijandelijke handelsschepen te vernielen, moesten de duikbooten de konvooien aanvallen; de bewapende schepen, die de konvooien begeleidden, waren speciaal ingericht voor het bestrijden van de duikbooten; daardoor werd het voor deze uiterst gevaarlijk een konvooi aan te vallen, en leden ze groote verliezen. Van 1914 tot 1918 heeft Duitschland 360 duikbooten in dienst gehad, de helft, namelijk 184, zijn verloren gegaan. 178 ervan werden op zee vernield, onder meer 50 door ontploffing in de mijnvelden van de Verbondenen, 43 door dieptebommen, 16 door artilleriebeschieting, 15 door aanvaring, 6 door vliegerbommen en 12 door de Qschepen. De grootste verliezen werden ondergaan door de duikbooten die op de Vlaamsche kust gestationeerd waren, de beruchte Duikbooten van Zeebrugge; 83 % van deze booten zijn niet teruggekeerd. Ze hebben, zonder de verliezen mede te rekenen veroorzaakt door de mijnen die ze langs de vijandelijke kusten gelegd hebben, 3.342.000 ton scheepsruimte in den grond geboord, of 23% van de door Duitsche duikbooten vernielde tonnage. De duikbootflotielje van de Vlaamsche kust werd ingericht in April 1915. Ze bestond eerst uit kleine duikbooten van 125 ton, 27 meter lang, met een oliemotor en een electromotor die ieder zestig paarde- | |
[pagina 291]
| |
kracht konden ontwikkelen, wat de bootjes een snelheid gaf van vijf zeemijlen per uurGa naar voetnoot(1). De bemanning telde 13 koppen, en de bewapening bestond uit twee torpedo's en één mitrailleuse. Deze bootjes waren eerst bestemd om de wacht te houden in zee langs onze kust, maar weldra werden ze op aanval uitgezonden naar de Engelsche Oostkust en het Kanaal. Van April tot October 1915 hadden deze kleine bootjes 140 schepen vernield, die samen 96.500 ton maten. Later kwamen immer grootere duikbooten op de Vlaamsche kust, en in 1918 waren er tusschen 30 en 36, verdeeld in twee flotieljes; een derde dezer booten waren ook ingericht als mijnleggers, die van 12 tot 18 mijnen konden medevoeren. Van de duikbootkommandanten van de Vlaamsche kust, die den oorlog overleefd hebben, heeft er slechts één zijn herinneringen in het licht gegeven, namelijk kapitein-luitenant W. Fürbringer.Ga naar voetnoot(2) In het begin van 1913 werd de schrijver aangesteld bij de duikbooten als wachtofficier op duikboot U. 20. Deze boot kruiste in September 1914 in het noorden van Schotland en in October vóór Boulogne en in het Kanaal. Om reden van den mist, besloot de kommandant rond het noorden van Engeland naar Duitschland terug te keeren; dit was een openbaring voor de Duitsche vlootoverheid, die niet wist dat een duikboot zòò ver kon varen zonder onderbrekingGa naar voetnoot(3). In Maart 1915 werd Fürbringer tot kommandant benoemd van UB. 2, één van de kleine duikbootjes die voor de Vlaarnsche kust bestemd waren. Vroeger werden deze bootjes in Kiel uiteengenomen en met den spoorweg naar Antwerpen vervoerd, waar ze terug | |
[pagina 292]
| |
ineengezet werden en over de binnenwaters naar Brugge vaarden. Fürbringer, die een buitengewoon knap zeeofficier wasGa naar voetnoot(1), moest als eerste zijn bootje over zee naar Zeebrugge brengen. Onderweg werd hij verrast door een storm, en kwam met een dag vertraging te Zeebrugge toe. De schrijver had twee ontmoetingen met Engelsche Qschepen. Eerst op UB. 2; hij had een Engelschen bewaker getorpedeerd en vaarde aan de oppervlakte; uit de verte kwam een zeilschip naar de Engelsche kust toe. Twee maanden vroeger was de kleine duikboot UB. 4 uit zee niet teruggekeerd, en men veronderstelde te Brugge dat ze door een Qschip vernield was. Fürbringer was daarom zeer voorzichtig en nam de noodige maatregelen om dadelijk te kunnen onderduiken. Op 500 meter werden enkele schoten van de mitrailleuse vóór het zeilschip gericht, de zee was zoo stil dat de Engelschen de schoten moesten gehoord hebben, maar niets verroerde op het schip. Daarop werden vijf schoten gelost op het schip zelf; de oude stuurman die aan het roer stond. rookte voort zijn pijp en keek in de tegenovergestelde richting. Wanneer de afstand verminderd was tot op 300 meter, sprongen vijf man aan dek, sloegen enkele planken uiteen waaronder een kanon verdoken was, en openden het vuur op de duikboot. Er haperde iets aan de Duitsche mitrailleuse, de duikboot veranderde van richting en dook onder, nadat drie Engelsche granaten in haar nabijheid ontploft waren. Op twintig meters diepte werd naar de Engelsche kust gevaren, om het zeilschip onder water af te wachten en met een torpedo te vernielen. Twintig minuten later was het zeilschip zichtbaar door de periscoop en | |
[pagina 293]
| |
werd er een torpedo op afgeschoten. Na enkele seconden hoorde men een groote ontploffing, de duikboot kwam boven op 300 meter van het zeilschip, dat geen letsel bekomen had, en terstond UB. 2 onder vuur nam. De duikboot verdween zoo snel mogelijk weer onder water. De torpedo was afgezakt en op den grond ontploft. Nu waren de twee torpedo's verschoten en de mitrailleuse, die boven op den toren gebleven was, onbruikbaar. UB. 2 was weerloos en moest naar Zeebrugge terugkeeren. Tengevolge van dit avontuur moesten nu iedermaal twee kleine duikbooten samen uitvaren, omdat een boot alleen niet opgewassen bleek tegen een bewapenden tegenstander. In Oogst 1916 vaarden UB. 2 en UB. 16 samen naar de Engelsche oostkust. Niet ver van Lowestoft signaleerde de achterste duikboot drie Duitsche zeppelins, die op zeshonderd meter hoogte vlogen. De duikbooten schoten stersignalen af als herkenningsteeken, maar een der zeppelins dook naar beneden en de duikbooten zorgden dat ze onder water kwamen; nauwelijks lagen ze op den zeebodem, of ze werden geweldig geschud door de ontploffing van een zware bom. In November 1916 kreeg Fürbringer het bevel over zijn derden duikboot UC. 70 van 450 ton. Deze kon 18 mijnen medenemen, had drie torpedolanceerbuizen, één kanon van 8,8 cm. en een snelheid van 12 zeemijlen in het uur. Op 1 Februari 1917 had Duitschland den onbeperkten duikbootoorlog afgekondigd: al de schepen, zoowel neutrale als vijandelijke, die in het door Duitschland bepaalde verboden gebied vaarden, mochten zonder verwittiging in den grond geboord worden. Dit verboden gebied strekte zich uit in zee tot op een grooten afstand van de vijandelijke kusten. In Maart 1917 kruiste UC. 70 op de Fransche kust van den Atlantischen Oceaan; nadat ze haar mijnen gelegd had, onder meer bij het Isle de Croix, rechtover Lorient, voerde ze handelsoorlog. UC. 70 moest trachten | |
[pagina 294]
| |
transportschepen met Amerikaansche troepen in den grond te boren. Ze lag twee dagen vóór Bordeaux, daar werd slechts een loodsboot gevonden en tot zinken gebracht. 's Anderendaags ging de vaart rond het eiland Oléron, waar geen transportschepen te vinden waren, maar twaalf groote visscherssloepen, tweemastschooners, vernield werden. De duikboot werd aangevallen door een Fransch wachtschip en trok verder naar zee, waar nog twee verdere tweemastschooners aangetroffen werden; voor alle zekerheid werd het kanon geladen en met munitie voorzien, en werden de noodige maatregelen genomen om zoo snel mogelijk onder water te kunnen vluchten. De twee zeilschepen veranderden hun richting niet, en op 500 meter afstand werd een schot voor de boeg van het eerste zeilschip geschoten; de obus ontplofte op 50 m. afstand, maar de stuurman en de andere visschers die aan dek waren, schenen noch den duikboot noch het kanonschot bemerkt te hebben. Wanneer de afstand tot 150 meter verminderd was, sprongen vijf man te voorschijn, wierpen een zeildoek weg dat boven een kanon lag, en begonnen aanstonds den duikboot te beschieten; deze antwoordde en schoot de vorenste takelage weg, maar door het slingeren van den duikboot, kon geen enkel schot meer het zeilschip treffen De Fransche kanonniers schoten goed, weldra hoorde Fürbringer een gesis ergens in zijn boot, en terstond daarop een ontploffing vòòr hem; geheel de Duitsche kanonbediening was gekwetst en de duikboot begon te zinken; iedereen vluchtte binnen in den boot, die zorgde zoo rap mogelijk onder water te komen. Op 30 meter diepte werd de duikboot opgevangen. De binnenromp van het schip was gelukkig niet getroffen. Er waren drie zwaargekwetsten en twee lichtgewonden, die nu eerst verzorgd werden. De duikboot werd onderzocht, de ballasttanks waren op verscheidene plaatsen doorboord en de leidingen van zes bussen met perslucht waren doorschoten. UC. 70 vaarde onder water in de richting waaruit de wind kwam, om niet door de zeilschepen verrast te worden bij het opduiken. | |
[pagina 295]
| |
Na 45 minuten kwam de duikboot boven, maar de toren verhief zich slechts één meter boven water, het dak lag nog twee meter onder water. Hooger kon de boot niet komen, daar de lucht die het water uit de ballasttanks moest blazen, uit de doorboorde leidingen ontsnapte. Met allerlei hulpmiddelen kon men de ballasttanks ledig krijgen. De duikboot was op zes plaatsen getroffen. Twee dagen lang kon men ongestoord op den Oceaan, aan de ballasttanks werken. Eindelijk kon UC. 70 terugkeeren, en na vele verdere moeilijkheden kwam ze te Brugge toe. Nog nooit was een duikboot in zulken erbarmelijken toestand weer thuis geraakt. De Duitsche vlootoverheid had berekend dat de onbeperkte duikbootoorlog Engeland in zes maanden tot de overgave zou dwingen. Alhoewel de vernielde tonnage boven het vastgestelde cijfer gestegen was, begonnen zekere duikbootofficieren te twijfelen aan de mogelijkheid Engeland ten onder te krijgen; want, zooals Fürbringer verhaalt, wel werd het eene schip na het andere in den grond geboord, en toch kregen deze officieren den indruk dat het vijandelijk handelsverkeer op zee niet verminderde, maar dat hun reuzenstrijd niet enkel ging tegen de vijandelijke handelstonnage, maar tegen de tonnage van gansch de wereld. En toch zetten de duikbootofficieren hun hopeloozen strijd voort onder immer moeilijker omstandigheden. Fürbringer verhaalt verder, wanneer hij voor langen tijd uit Brugge weggebleven was om een nieuwen boot in dienst te stellen of om een rustkuur in Duitschland door te brengen, dat hij in de mess van de duikboot-officieren te Brugge evenveel kameraden vond als vroeger, maar dat er veel oude bekende gezichten verdwenen... en door andere vervangen waren. In Juni 1918 had Fürbringer een nieuwen duikboot UB. 110 in dienst gesteld, en van Kiel naar Zeebrugge gebracht. Het was toen reeds zeer moeilijk voor de duikbooten om handelsschepen aan te vallen. Geheel de handelsscheepvaart geschiedde op onregelmatige tijdstippen met groote konvooien. Men kon soms dagen | |
[pagina 296]
| |
varen zonder één schip aan te treffen. In 1918 hadden de Engelschen hun afweermaatregelen veel verbeterd door de konvooien, de zware dieptebommen, de verbeterde mijnen en de onderzeesche luisterapparaten. Een der beroemdste Duitsche duikbootkommandanten, M. Valentiner, die heel den oorlog medegemaakt heeft en 300.000 ton scheepsruimte in den grond geboord heeft, verhaalt het volgende over deze apparaten. Op het einde van 1917 werd hij ten Zuiden van Sicilië met bommen beworpen door een vlieger, nadat hij een schip uit een konvooi getorpedeerd had. Uit reden van de motorbooten die overal rond het konvooi vaarden, ging hij op 70 meter diepte, want van deze laatste dreigde het grootste gevaar. De Amerikanen hadden een luisterapparaat uitgevonden, dat door kleine motorbooten aan een lange kabel medegevoerd werd, het hing diep in het water. Met deze diepte-microfoon kon men eerst en vooral het naderen van een duikboot vaststellen, en weldra de juiste ligging van deze bepalen. Wanneer een duikboot niet kan op den grond gelegd worden, kan hij onder water niet stoppen. Doordat de zeebodem dieper lag als 70 meter, moest de duikboot gedurig voortvaren. Valentiner legde al de apparaten van zijn duikboot stil, onder andere de ventilator en het gyrostatisch kompasGa naar voetnoot(1); de bootsmotor draaide heel langzaam, zoodat de boot op 70 meter diepte kon blijven. De motorbooten hadden weldra den duikboot ontdekt, en het regende uren lang dieptebommen. Alhoewel de lucht in den duikboot zeer slecht werd, kon hij slechts om tien uur 's nachts opduiken, maar moest nog twee uren lang halfondergedoken blijven liggen, vooraleer de motorbooten wegvaardenGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 297]
| |
Op 3 Juli 1918 vaarde Fürbringer uit naar de Engelsche oostkust, voor zijn eerste onderneming met UB. 110. Na twee dagen was hij in de omgeving van Hartlepool. Het leven in den duikboot was veel lastiger dan vroeger, de gansche dag moest onder water gevaren worden, slechts 's nachts kon men boven water blijven om de batterie te vullen en de lucht te ververschen. In den boot was het koud en vochtig, geheel de bemanning leed aan rheumatisme. Na enkele dagen ontmoette UB. 110 een konvooi en kon daaruit een schip in den grond boren; twee dagen later bracht Fürbringer een petroleumschip tot zinken, dat door twee wachtschepen begeleid was. In beide gevallen werd de duikboot door talrijke dieptebommen beworpen. Het duurde tot 19 Juli, vooraleer een nieuw konvooi in 't zicht kwam, dat talrijke handelsschepen telde. Vóór de schepen vaarde een heele zwerm torpedojagers en op de zijden talrijke wachtschepen en motorbooten, in de lucht hingen drie vliegers en een kabelballon. Gedurig moest UB. 110 onder water uitwijken voor de begeleidingsschepen. Toen de duikboot voor de laatste maal zijn periscoop bovenstak, vooraleer zijn torpedo's af te schieten, kwam er juist een torpedojager voorbij. Fürbringer dook op 20 meter diepte en op hetzelfde oogenblik ontploften drie waterbommen langs zijn boot. UB. 110 was getroffen en kwam boven, er was geen middel meer om den boot onder water te krijgen. Hij werd van alle zijden beschoten en eindelijk in volle vaart door een torpedojager geramd. De boot was verloren, 34 man konden hem verlaten; slechts dertien man werden door de Engelschen gered, waaronder kommandant Fürbringer zelf, die tot 19 November 1919 krijgsgevangen gehouden werd in Engeland. J.D.S. |
|