Biekorf. Jaargang 45
(1939)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 288]
| |
best dat ge hier zijt’, riep hij hem toe, ‘want 'k kan al pereboom staan!’ Hij bedoelde dat hij platzak was en geen geld meer over had om thuis te geraken. Geh. te Leisele. Hij maakte er niet veel bestruts mee: in een fluit en een zelveren woord was 't gedaan. Kemmel. - Elders is 't een sakker en een vloek. Van een boerin die kloeg over haar mizeries, vooral op dagen waarop alles wat ze deed tegensloeg, hoorde ik: ‘er zijn dagen waarop je een mes zou breken in de butter’. Adinkerke. Door den boomgaard smijten. Wanneer men een zieke bezoekt die putten in den grond klaagt over zijn ziekte, tracht men door verhalen of grappen zijn aandacht van zijn lijden af te leiden. Dat noemt men te Poperinge: ‘eenen deur den boogaard smijten’. ‘'k Smeet van tijd tot tijd eenen deur den boogaard’, zei een vrouw mij, ‘hij bleef anders zijn herte upvreten’. Bleven. Wanneer een van de kinders goesting heeft om een deel van 't eten te laten staan, dan zegt moeder: ‘Kind, niet bleven!’ d.i. niets overlaten. (Bleven: scherplange e). Poperinge, Veurne. Hebben we hier geen voorbeeld van hetgene ze in de historische spraakkunst noemen: een causatief werkwoord? Bleven = doen blijven (cfr drinken-drenken; zitten-zetten; liggen leggen enz.). Verbuiken. 't Ware zonde iets van die goe spijzen te laten verloren gaan. Te Poperinge weten ze dat ook en ze zeggen: Beter den buik ébosten Of de spijze bedorven. Maar moeder waakt toch opdat haar kinders niet te gulzig zouden zijn: ‘Jongen, houdt toch op, je gaat je verbuiken!’ L.D.V. |
|